Lezen 4.3 tekstverbanden en verwijswoorden

Lezen 4.3
Welkom in deze (digitale) les
Fijn dat je er bent!
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Lezen 4.3
Welkom in deze (digitale) les
Fijn dat je er bent!

Slide 1 - Slide

Lezen
timer
10:00

Slide 2 - Slide

lezen 4.3
Ik kan de tekstdoelen informeren en amuseren herkennen.
Ik kan een instructie herkennen en zelf schrijven.
Ik kan het tekstverband tijdsvolgorde herkennen.
Ik kan verwijswoorden herkennen.

Slide 3 - Slide

Welke tekstverbanden ken je en waarvoor gebruik je tekstverbanden?

Slide 4 - Open question

Tekstverbanden
Je kent de tekstverbanden: opsommend en tegenstellend 

Slide 5 - Slide

opsommend tekstverband
noemt twee of meer tekstdelen in volgorde

signaalwoorden zijn:
 ook, bovendien, daarnaast, zowel ... als, ten eerste, ten slotte 

voorbeeld: Willem heeft veel hobby’s: ten eerste hij verzamelt treintjes, daarnaast spaart hij  foto’s van het koningshuis en hij speelt ook gitaar.

Slide 6 - Slide

tegenstellend tekstverband
tegenstellend tekstverband geeft een tegenstelling tussen tekstdelen aan.

Signaalwoorden: maar, echter, evenwel, toch, daarentegen

Voorbeeld: Mijn vriendin zei dat dat ze het geen enge film vond, toch kneep ze steeds heel hard in mijn hand tijdens de film.

Slide 7 - Slide

nieuw tekstverband 

Slide 8 - Slide

tekstverband tijdsvolgorde 
Geeft de volgorde aan waarin gebeurtenissen plaatsvinden.

signaalwoorden: eerst, daarna, voordat, nadat, toen, terwijl, zodra, ten slotte.

voorbeeld:
Eerst gingen de leerlingen in stilte aan het werk. Daarna gingen ze zachtjes fluisteren. Ten slotte waren ze allemaal hardop aan het praten.


Slide 9 - Slide

Maak een zin met een tijdsvolgorde erin. Gebruik een of meer van van deze woorden:
eerst, daarna, voordat, nadat, toen, terwijl, zodra, ten slotte.

Slide 10 - Open question

Wat zijn verwijswoorden?

Slide 11 - Open question

Slide 12 - Slide

stel de volgende vraag
Als je wilt weten waar een verwijswoord naar verwijst, stel je een vraag die begint met wie, wat, waar of welk(e).

De hond van Jason heeft vrijdag een duur foutje gemaakt.
Hij heeft een portemonnee met tweeduizend euro opgegeten.
waarnaar verwijst hij? Welke vraag stel je om het te weten?

Slide 13 - Slide

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 14 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Twan heeft een bijbaantje voor twee uurtjes,

 ________  vind    ________ erg leuk vindt.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 15 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
‘Wil je ________ naar de glasbak brengen?’, vraagt Ryan,

terwijl ________ de lege flessen aan Luuk geeft.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 16 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 17 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.

_________ denkt dat  ________ spam is.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 18 - Drag question

Exit ticket:
1. Aan welk doel heb je vandaag gewerkt?
2. Wat weet je daar nu over? (minimaal 1 kenmerk)
3. Aan welke opdrachten heb je gewerkt? (bijv opdr 6,7)
4. Welke opdrachten vind je lastig? (bijv opdr 1 en 2)
5. Waar wil je nog extra uitleg over/ waar heb je een vraag over?

Slide 19 - Open question

lezen 4.3
Ik kan de tekstdoelen informeren en amuseren herkennen.
Ik kan een instructie herkennen en zelf schrijven.
Ik kan het tekstverband tijdsvolgorde herkennen.
Ik kan verwijswoorden herkennen.

Slide 20 - Slide

huiswerk voor deze paragraaf
4.3 opdracht 1 t/m 6,8,10,12,13,14,23,+ test jezelf 4.3
je hebt dit af op 25 januari 

Stel je vragen in de chat of zet even je microfoon aan en stel je vraag.

Slide 21 - Slide