H4 Lezen

Leerdoelen
  • Je kunt de tekstvormen 'informeren' en 'amuseren'  herkennen.
  • Je weet wat een verwijswoord is en kan deze herkennen
  • Je weet welke vraag je kunt stellen bij het herkennen van verwijswoorden.


1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Leerdoelen
  • Je kunt de tekstvormen 'informeren' en 'amuseren'  herkennen.
  • Je weet wat een verwijswoord is en kan deze herkennen
  • Je weet welke vraag je kunt stellen bij het herkennen van verwijswoorden.


Slide 1 - Slide

Wat is het tekstdoel van deze strip?

Slide 2 - Slide

Geef een voorbeeld van een tekstvorm
met het tekstdoel: informeren

Slide 3 - Mind map

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
hij
zij
het

Slide 6 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 7 - Drag question

Samen oefenen:
Mijn werk is uitdagend en ik vind het dan ook leuk om te doen.
  • Verwijswoord = het
  • 'Verwijsvraag' = Wat vind ik leuk om te doen?
Mijn moeder houdt van tuinieren en ze is dan ook vaak in de tuin te vinden.
  • Verwijswoord = Ze
  • 'Verwijsvraag'= Wie is vaak in de tuin te vinden?

Slide 8 - Slide

Oefenen met verwijsvragen
Jeslyn vindt dat ze beter kan tekenen dan Naomi, daarom heeft ze altijd iets vervelends te zeggen over Naomi's tekeningen. Dat is niet eerlijk, want die van Naomi zijn ook erg mooi.

Welke verwijswoorden herken je? --> Schrijf deze woorden op 
Welke vraag kun je bij elk verwijswoord stellen om erachter te komen waar het woord naar verwijst? --> Schrijf deze vragen ook op 

Hint: er staan vier verwijswoorden in de tekst.

Klaar?  Wissel uit met de persoon naast je. 
Hebben jullie dezelfde antwoorden?

timer
4:00

Slide 9 - Slide

Leerdoelen
  • Kun je de tekstvormen 'informeren' en 'amuseren' herkennen? Wat is het verschil?
  • Weet je wat een verwijswoord is? Leg uit.
  • Weet je welke vraag je kunt stellen bij het herkennen van verwijswoorden? Geef eens een voorbeeld.

Slide 10 - Slide

Aan de slag!
Maak de opdrachten 11, 13, 14 en 15 van 4.3.

(Zie leerdoelenboekje)

Dit is ook het huiswerk voor de volgende les.

Slide 11 - Slide

Wat weet jij van
tekstverbanden?

Slide 12 - Mind map

Wat is een tekstverband?
  • de manier waarop zinnen en alinea's met elkaar te maken hebben. 
  • er zijn meerdere soorten tekstverbanden
  • je kunt tekstverbanden herkennen aan signaalwoorden

Slide 13 - Slide

Welk tekstverband ken je al?

Slide 14 - Open question

Wat is het tekstverband in de onderstaande zin?
Ik ga eerst naar school, dan ga ik huiswerk maken, vervolgens ga ik hockeyen en ten slotte kijk ik nog een half uurtje televisie.

Slide 15 - Open question

Aan welke signaalwoorden zie je dat?
Ik ga eerst naar school, dan ga ik huiswerk maken, vervolgens ga ik hockeyen en ten slotte kijk ik nog een half uurtje televisie.

Slide 16 - Open question

Aan welk woord zie je dat dit een tegenstelling is?
In het weekend heb ik een baantje, maar door de week heb ik daarvoor geen tijd.

Slide 17 - Open question

Slide 18 - Slide

Tijdsvolgorde
Boaz sprong in de lucht, nadat hij hoorde dat hij was geslaagd.

Slide 19 - Slide

Aan de slag!
Je maakt van 4.3 opdracht 6 t/m 20 > 15 overslaan!

Ben je klaar? Maak opdracht 15

Slide 20 - Slide