Laat de woorden zien en vraag leerlingen om ze te herhalen. Leg de uitspraak en betekenis uit.
Oogkleur
Blauw (azul), groen (verde), bruin (marrón)
Slide 9 - Slide
Laat de woorden zien en vraag leerlingen om ze te herhalen. Leg de uitspraak en betekenis uit.
Beschrijvingen
Ze heeft bruin haar en groene ogen (Ella tiene el pelo castaño y los ojos verdes), Hij heeft lang zwart haar (Él tiene el pelo largo y negro)
Slide 10 - Slide
Laat leerlingen voorbeelden zien van beschrijvingen van uiterlijk. Bespreek hoe deze zinnen zijn opgebouwd.
Quiz
Wat is 'broek' in het Spaans? (el pantalón), Hoe zeg je 'blauwe jurk'? (vestido azul)
Slide 11 - Slide
Maak een quiz om te testen of de leerlingen de nieuwe woorden en zinnen begrijpen.
Oefenen
Laat leerlingen in paren oefenen met het beschrijven van elkaars kleding en uiterlijk in het Spaans.
Slide 12 - Slide
Geef leerlingen de kans om de nieuwe woorden en zinnen te gebruiken in een real-life situatie.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.
Slide 13 - Open question
De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.
Slide 14 - Open question
De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.
Slide 15 - Open question
De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.