Grammatica zinsdelen t/m bwb

Planning
Herhalen zinsdelen, met name het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling
Zelfstandig oefenen
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Planning
Herhalen zinsdelen, met name het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling
Zelfstandig oefenen

Slide 1 - Slide

Wat is de persoonsvorm (pv) in deze zin?

Deze film hebben mijn vriendinnen mij aangeraden.
A
Deze film
B
hebben
C
mijn vriendinnen
D
mij

Slide 2 - Quiz

Wat is het onderwerp (ow) in deze zin?

Deze film hebben mijn vriendinnen mij aangeraden.
A
Deze film
B
hebben
C
mijn vriendinnen
D
mij

Slide 3 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde (wg) in deze zin?


Deze film hebben mijn vriendinnen mij aangeraden.
A
Deze film
B
hebben
C
hebben mij aangeraden
D
hebben aangeraden

Slide 4 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp (lv) in deze zin?


Deze film hebben mijn vriendinnen mij aangeraden.
A
Deze film
B
hebben
C
mijn vriendinnen
D
mij

Slide 5 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp (mv) in deze zin?


Deze film hebben mijn vriendinnen mij aangeraden.
A
Deze film
B
hebben
C
mijn vriendinnen
D
mij

Slide 6 - Quiz

Theorie

werkwoordelijk gezegde: alle werkwoorden uit de zin

onderwerp/1e rol: wie (wat) + gezegde?

lijdend voorwerp/2e rol: wat (wie) + gezegde + onderwerp?


meewerkend voorwerp: aan/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Slide 7 - Slide

Meewerkend voorwerp/3e rol

  • Aan / voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
  • Check daarna of je aan of voor kunt weglaten of toevoegen. Soms moet je hiervoor de woordvolgorde aanpassen.


Slide 8 - Slide

Hoe vind je het meewerkend voorwerp van een zin?
A
Wie/wat + pv?
B
Wie/wat + ow + gez?
C
Wie/wat + ow + gez + lv?
D
Aan wie/wat + ow + gez + lv

Slide 9 - Quiz

Is dit een meewerkend voorwerp?

Ik denk [aan de fijne vakantie].
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quiz

Let op:
  • Als een zinsdeel met aan of voor begint en het geeft een plaats / plek / locatie aan, dan is het GEEN meewerkend voorwerp.
  • Als er geen lijdend voorwerp in de zin staat, kan er GEEN meewerkend voorwerp in de zin staan.
  • Een onderwerp en een lijdend voorwerp kunnen NIET met een voorzetsel beginnen: aan, voor, tussen, op, over, in, achter, met, na
  • Bij een meewerkend voorwerp moet aan of voor weggelaten kunnen worden (of kunnen worden toegevoegd).

Slide 11 - Slide

In welke zin is [aan/voor oma] GEEN meewerkend voorwerp?


A
Ik maak een tekening voor oma.
B
Ik geef oma een cadeau.
C
Ik denk vaak aan oma.

Slide 12 - Quiz

Is dit een meewerkend voorwerp?

In het vliegtuig zit hij graag [aan het gangpad].
A
ja
B
nee

Slide 13 - Quiz

Bijwoordelijke bepaling bwb
  • Een bijwoordelijke bepaling (bwb) 
  • --> geeft antwoord op vragen als: Waar? Wanneer? Waarheen? Waarom? Waardoor? Waarvandaan? Van wie? Hoe?
  • Zo vind je bijwoordelijke bepalingen (bwb's)
  • --> Noteer pv, ow en wg.
  • --> Zoek naar het lv en mv (als die er zijn).
  • --> De zinsdelen die hierna nog over zijn, zijn bwb = 'restgroep'
  • Soms staan er nul bwb's in een zin, soms is het er één, soms zijn het er meerdere.

Slide 14 - Slide

Stappenplan ontleden zinsdelen
  1. Zoek de persoonsvorm (pv) 
  2. Verdeel de zin in zinsdelen
  3. Zoek het onderwerp (ow)
  4. Benoem het werkwoordelijk gezegde (wg)
  5. Zoek het lijdend voorwerp (lv) 
  6. Zoek het meewerkend voorwerp (mv)
  7. Zoek de bijwoordelijke bepalingen (bwb)
Ik /geef/ oma/ een grote bos bloemen/ voor haar verjaardag.
                      

Slide 15 - Slide

Oefenzinnen
1. Aan het eind van de maand geven wij het overgebleven eten aan de voedselbank.
2. Hij wil met veel plezier een kerstkaartje naar zijn oma sturen.
3. Buiten maken de kinderen een sneeuwpop.
4. Zij geven hun oude buren altijd een cadeautje met kerstmis.
5. Mag hij zijn oude telefoon niet aan zijn zusje geven op school?

Slide 16 - Slide

Oefening
Maak een zin met drie bijwoordelijke bepalingen.

Slide 17 - Slide