Week 3 les 4

T H 2 M
21 jan






1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 65 min

Items in this lesson

T H 2 M
21 jan






Slide 1 - Slide

Leerdoel spelling deze week

Slide 2 - Slide

Huiswerk
  • Talent 

Slide 3 - Slide

T V 2 B
15 jan






Slide 4 - Slide

Startopdracht: schrijf de juiste vorm op
  • buschauffeur OF busschauffeur


  • reuzeleuk OF reuzenleuk
  • paardebloem OF paardenbloem
  • zonnestraal OF zonnenstraal 
  • roggebrood OF roggenbrood
  • groentesoep OF groentensoep





Slide 5 - Slide

Tussen-n / tussen-s in samenstellingen
  • buschauffeur 

  • reuzeleuk 
  • paardenbloem
  • zonnestraal
  • roggebrood
  • groentesoep





Slide 6 - Slide

Leerdoel spelling deze week
  • je herhaalt het voltooide deelwoord en tegenwoordig  deelwoord
  • je leert de regels over de tussen-n / tussen-s in samenstellingen
  • je herhaalt de regels voor leestekens

Slide 7 - Slide

Leestekens, waarom?
  • ....
  • Het is belangrijk om leestekens te gebruiken, omdat je tekst dan goed leesbaar is. Het zorgt voor een beter tekstbegrip.

Daarnaast wil je ook dit voorkomen:

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Leestekens
  • komma in samengestelde zin tussen twee persoonsvormen:
  • Omdat de vakantie zo leuk was, heb ik weinig zin om op school te zitten.
  • komma vóór voegwoorden zoals 'maar', 'want', 'omdat':
  • Ik vind het moeilijk om nu vroeg op te staan, want in de kerstvakantie sliep ik lekker lang uit. 

Slide 11 - Slide

Schrijf nu op en let op leestekens:

  • je eerste zin: een samengestelde zin waarbij je begint met de hoofdzin en waarin je het voegwoord 'want' verwerkt
  • je tweede zin: een samengestelde zin in de volgorde: bijzin - bijzin - hoofdzin

Slide 12 - Slide

Voorbeeld: 
  1.  Ik hoop vandaag te kunnen schaatsen (HZ), want dat doe ik graag (HZ). 
  2. Hoewel het vriest (BZ) en hoewel het koud is (BZ), zie ik toch weinig ijs om op te schaatsen (HZ). 

Slide 13 - Slide

Komma
  • Tussen twee PV's: Terwijl hij sliep, werd zijn huis versierd.
  • Voor verbindingswoorden (voegwoorden) zoals: maar, doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, want, zodat en zodra Hij moet naar school, maar wil liever gamen.
  • Opsomming: Ik hou van wandelen, fietsen, lezen en vakantie.

Slide 14 - Slide

Komma (2)
  • Voor een deel van een zin dat bijzin is. We hebben hard gewerkt aan het verslag, dat helaas nog niet helemaal af is.
  • tussen een naam of een uitroep en de rest van de zin. Doe jij dat even, Ellen?

Slide 15 - Slide

Puntkomma
  • Je gebruikt een puntkomma als twee zelfstandige zinnen sterk met elkaar samenhangenBeginnen jullie maar vast; ik kom helaas iets later.
(Je kunt er ook twee losse zinnen van maken, maar dan zie je de samenhang minder: Beginnen jullie maar vast. Ik kom helaas iets later.
  •  ook bij opsommingen waarin al komma's staan:nog doen: huiswerk Fa, Ned en wi;  was strijken en opruimen; shoppen.


Slide 16 - Slide

Dubbele punt
  • Als twee zelfstandige zinnen met elkaar samenhangen, waarbij de tweede zin een verklaring of uitleg is (bij de eerste zin). 
  • Ook bij een opsomming en citaat gebruik je een dubbele punt.
Mijn Valentijnsdag was erg romantisch: mijn man had rode rozen gekocht. 
In plaats van de dubbele punt kun je er de verbindingswoorden 'want' of 'omdat' bij denken (maar dan met komma!)


Slide 17 - Slide

Puntkomma of dubbele punt?
Een dubbele punt: als in het eerste deel van de zin "de/het volgende" of "als volgt" staat of kan worden toegevoegd, of als er in het tweede deel "namelijk", "immers" of "want" bij kan worden gedacht.
(1) We hebben een mooie zomer gehad: er was [namelijk/immers] veel zon en de temperaturen waren aangenaam.
(2) Ik kom iets later: [want] ik sta nog in de file.
(3) Het advies luidt dan ook [als volgt]: maak de kuur helemaal af.

Slide 18 - Slide

Wanneer gebruik je aanhalingstekens?

Slide 19 - Slide

Aanhalingstekens
  • Bij een citaatVader zei: 'Ik zet de vuile borden wel weg.'
  • Als het woord zelf wordt bedoeld: Hoe schrijf je 'epidemie'?
  • Als je een stukje tekst van iemand anders letterlijk overschrijftIn het verslag schreef de brugklasser ‘Ik vond het brugklaskamp geweldig.’
  • Bij de titel van een boek: Heb jij "De hongerspelen" gelezen?
  • Bij ironie: "Dat is weer een 'fantastisch' resultaat van Ajax." 



Slide 20 - Slide

Aanhalingstekens:
  • bij directe rede of citaat
  • De leerling zei: "Ik ben echt op tijd, mevrouw!"

  • komma buiten het citaat: "Ik ben echt op tijd, mevrouw", zei de leerling.
  • komma in het citaat als het doorloopt: "Omdat ik op tijd ben," zei de leerling, "haal ik de stoelen."
  • => Omdat ik op tijd ben, haal ik de stoelen."



Slide 21 - Slide

Welke leestekens?
  1. Anders dan je dacht zijn er deze week toch mensen gaan skiën
  2. We hebben een fijne vakantie gehad we zijn elke dag gaan duiken 

Slide 22 - Slide

Welke leestekens?
  1. Anders dan je dacht, zijn er gaan skiën.
  2. We ... vakantie gehad: we zijn .... duiken.
  3. : voor verklaring, reden, toelichting. Kun je vervangen door komma plus 'want'

Slide 23 - Slide

Directe rede
  • Om dat wat iemand zegt, zet je aanhalingstekens. Je kondigt het citaat aan met een dubbele punt.
  • Hij zei: 'Vanmiddag om vier uur gaan we terug.'
  • Na de dubbele punt bij een citaat begint de zin met een hoofdletter.

  • Begint de zin met wat er gezegd wordt? Dan een komma erna'Vanmiddag om vier uur gaan we terug', zei hij.



Slide 24 - Slide

De concertkaartjes waren erg populair: er stonden lange rijen voor de kassa.

Het leesteken is correct gebruikt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 25 - Quiz

Morgenochtend om 8 uur heeft Alex rijexamen(?) hij moet dus vroeg op staan.
A
:
B
;
C
,
D
.

Slide 26 - Quiz

Jeanet is aan het einde van haar studie Nederlands, ze hoopt volgend jaar af te studeren.

Het leesteken is correct gebruikt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quiz

Welk leesteken had er moeten staan?
'Jeanet is aan het einde van haar studie Nederlands(?) ze hoopt volgend jaar af te studeren.'

Slide 28 - Open question

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Zelfstandig werken / *Plenda

  1. Eerst lezen
  2. online of uit het boek
  3. * opdracht 7 en 8, paragraaf 1.9 Spelling (pag. 71)
  4. *opdrachten 1, 3, 4 en 5 uit paragraaf 4.9 Spelling (pag. 71-73, boek B)
  5. * Alle theorie leren voor de taaltoets

Slide 31 - Slide