H4 lezen

Lezen H4
2 havo 
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lezen H4
2 havo 

Slide 1 - Slide

Welk woord moet op de puntjes worden ingevuld?

Elke tekst gaat ergens over. Dat noem je het ... van een tekst.

Slide 2 - Open question

Welk woord moet op de puntjes worden ingevuld?

Om het onderwerp van een tekst te vinden, hoef je een tekst alleen ... te lezen. Je bekijkt de tekst en leest de eerste alinea.

Slide 3 - Open question

Welk woord moet op de puntjes worden ingevuld?

Verschillende aspecten (kanten, delen) van het onderwerp worden in de kern besproken. Dit noemen we ...

Slide 4 - Open question

Welke vorm van lezen wordt gebruikt?

Je leest vooral de eerste en laatste zinnen van alle alinea's.
A
oriënterend lezen
B
precies lezen
C
globaal lezen
D
zoekend lezen

Slide 5 - Quiz

Welke vorm van lezen wordt gebruikt?

Je leest de tekst nauwkeurig van het begin tot het eind.
A
oriënterend lezen
B
globaal lezen
C
zoekend lezen
D
precies lezen

Slide 6 - Quiz

Een samenvatting van de tekst in één volledig zin noem je de ...

Slide 7 - Open question

Om welk tekstdoel gaat het?

De schrijver wil dat je iets te weten komt.
A
amuseren
B
informeren
C
overtuigen
D
activeren

Slide 8 - Quiz

Om welk tekstdoel gaat het?

De schrijver wil dat je zijn mening overneemt.
A
amuseren
B
informeren
C
overtuigen
D
activeren

Slide 9 - Quiz

De belangrijkste informatie in een tekst noemen we ...

Slide 10 - Open question

Vul het juiste woord in.

De belangrijkste zin van een alinea is de .... Hierin staat de hoofdzaak van een alinea.

Slide 11 - Open question

Wat weet je al van LEZEN?
Leerjaar 1:
onderwerp, deelonderwerp, hoofdgedachte, verschillende manieren van lezen, tekstverbanden en tekstdoelen 

Leerjaar 2:
hoofd- en bijzaken, kernzinnen en tekstverbanden

Slide 12 - Slide

welke tekstverbanden ken je?

Slide 13 - Mind map

Welke tekstverbanden ken je?

  • chronologisch verband     opsommend verband
  • tegenstellend verband     toelichtend verband
  • concluderend verband     redengevend verband
  • oorzakelijk verband     doel-middelverband
  • vergelijkend verband     samenvattend verband 

Slide 14 - Slide