H2 Tussen koning en kiezer

H2 Tussen koning en kiezer
1 / 47
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes, text slides and 8 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H2 Tussen koning en kiezer

Slide 1 - Slide

Inhoud: paragrafen & kenmerkende aspecten
2.3. Een verandering in één nacht, 1848
2.4. Voor elk wat wils, 1848-1919
2.7. Keuzeactiviteiten 'Tussen koning en kiezer': 7.3 Propaganda en verkiezingen

De kenmerkende aspecten in dit hoofdstuk zijn:
- De voortschrijdende democratisering, met deelname van meer mannen en vrouwen aan het politieke proces.
- Discussies over de 'sociale kwestie'.
- De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme.
- De opkomst van emancipatiebewegingen.

Slide 2 - Slide

Inleiding H2: Wie heeft de macht?
  • Vanaf 1815 kent ons land koningen en koninginnen uit de familie Oranje-Nassau. En elke nieuwe koning of koningin houdt bij zijn of haar aantreden een toespraak: 'de inhuldigingsrede'. Zo spraken Koning Willem I in 1815 en Koning Willem-Alexander in 2013 het parlement, de Staten-Generaal, toe. 
  • Ook al zitten er twee eeuwen tussen, bij beide toespraken spreekt het staatshoofd en luisteren de gekozen volksvertegenwoordigers en de regering. Veel is hetzelfde gebleven en veel is veranderd, zeker wat de macht van de koning en het door de kiezer gekozen parlement betreft. 
  • Daarover gaat dit onderwerp: Wie heeft de macht in Nederland en hoe is dat gegroeid in de 19e eeuw? Of, met andere woorden: wat is er veranderd tussen koning en kiezer?

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Video

2.3. Een verandering in één nacht, 1848
De liberale grondwet van 1848
De leerdoelen van deze paragraaf zijn:

- Je kunt het verschil tussen liberalen en conservatieven uitleggen.
- Je kunt uitleggen waarom Willem II aan Thorbecke de opdracht geeft om de grondwet aan te passen.
- Je kunt de grondwetswijzigingen van Thorbecke uit 1848 benoemen en uitleggen.

De kenmerkende aspecten in deze paragraaf zijn:
- De voortschrijdende democratisering, met deelname van meer mannen en vrouwen aan het politieke proces.
- De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme.

Huiswerk:
Maak opdracht 1, 2, 4, 6, 7, 8, 9

Slide 6 - Slide

2.3.1 Ouderwets of modern?
  • In 1840 was koning Willem II zijn vader opgevolgd. 
  • De nieuwe koning was conservatief: hij wilde alles bij het oude laten. 
  • Daar waren de welgestelde burgers van het land het niet mee eens. De welgestelde burgers waren liberalen en vonden dat alle mensen vrij en gelijk moesten worden behandeld. 
  • Bovendien: de burgers betaalden toch belasting, en daarom moesten de burgers toch kunnen meebeslissen
  • Koning Willem II moest niets weten van deze liberale ideeën.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Red de troon
  • In 1848 veranderde alles. Er was een aardappelziekte en door het voedseltekort braken er besmettelijke ziektes uit waaraan veel mensen stierven. 
  • In veel Europese landen braken opstanden en zelfs een revolutie uit. 
  • Zo werd in Frankrijk de koning afgezet. Toen braken er in Den Haag ook relletjes uit. Willem II was bang dat hij net als de Franse koning de troon zou verliezen. 
  • Hij gaf opdracht aan de liberaal Johan Rudolf Thorbecke om de grondwet te veranderen. Zo werd Willem II in één nacht van conservatief tot liberaal.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Slide 11 - Video

2.3.3 Parlementaire monarchie
  • In de grondwet van Thorbecke leek veel hetzelfde, maar alles werd overhoop gehaald. In de eerste plaats werd de Tweede Kamer nu rechtstreeks gekozen door de bevolking. En die gekozen volksvertegenwoordiging, kreeg de wetgevende macht.
  • De Tweede Kamer mochten ook wetsvoorstellen doen (recht van initiatief) en wetsvoorstellen van de regering veranderen (recht van amendement).

  • De Eerste Kamer, die nu door de provincies werd gekozen, werd minder machtig. Die Kamer mocht alleen nog maar wetten goed- of afkeuren.
  • De regering die tot 1848 verantwoording schuldig was aan de koning, moest nu rapporteren aan de Tweede en Eerste Kamer.
  • De koning werd op een zijspoor gezet, maar kon niet meer worden afgezet. De koning was onschendbaar geworden. De regering was verantwoordelijk voor het gedrag van de koning. Dat werd ministeriële verantwoordelijkheid genoemd.

  • Nederland was een parlementaire, constitutionele monarchie geworden. Daarmee is de grondwetswijziging uit 1848 van Thorbecke de basis voor het huidige bestuur van Nederland.

Slide 12 - Slide

Persoon: De liberaal Johan Rudolf Thorbecke
 
DocumentGrondwet 1848

Slide 13 - Slide

Test jezelf

Slide 14 - Slide

Leg het verschil tussen liberalen en conservatieven uit. Verwerk de macht van de koning in je antwoord.

Slide 15 - Open question

Bedenk of de overgang van conservatief naar liberaal voor koning Willem II een gemakkelijke beslissing is geweest. Leg je antwoord uit.

Slide 16 - Open question

Toon met twee argumenten aan dat de grondwetswijziging van 1848 de democratisering bevorderde. Ga in op het feit dat:

1. De invloed van het volk op het bestuur groter is geworden.
2. De macht van het parlement is toegenomen.

Slide 17 - Open question

2.4. Voor elk wat wils, 1848-1919
Kiesrecht voor iedereen
De leerdoelen van deze paragraaf zijn:

- Je kunt de slechte relatie tussen koning Willem III en het parlement verklaren.
- Je kunt verschillende politieke partijen benoemen die eind 19e eeuw opgericht worden én je kunt van elke partij standpunten uitleggen.
- Je kunt de drie politieke discussiepunten rond 1900 benoemen en uitleggen.

De kenmerkende aspecten in deze paragraaf zijn:
- De voortschrijdende democratisering, met deelname van meer mannen en vrouwen aan het politieke proces.
- Discussies over de 'sociale kwestie'.
- De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme.
- De opkomst van emancipatiebewegingen.

Huiswerk:
Maak opdracht 3, 4, 7, 9, 10, 11, 12, 13

Slide 18 - Slide

2.4.1 Willem III, een conservatieve koning
  • Koning Willem III had vaak ruzie met het parlement. Hij deed net alsof de grondwet van 1848 nooit geschreven was.
  • Verschillende keren moesten er nieuwe verkiezingen worden uitgeschreven, omdat de koning het niet eens was met het parlement
  • Pas twintig jaar na de 'grondwet van Thorbecke' gaf de koning eindelijk toe. Het parlement had definitief de macht.

Slide 19 - Slide

2.4.2 Rijke mannen in het parlement
  • Met de grondwet van 1848 kreeg het parlement de wetgevende macht. De Tweede Kamer werd rechtstreeks gekozen door de bevolking. 
  • Thorbecke vond echter niet al het volk geschikt om de volksvertegenwoordiging te kiezen. 
  • Daarom voerde Thorbecke het censuskiesrecht in. Alleen mannen van 23 jaar en ouder en die een bepaald belastingbedrag betaalden, mochten stemmen. 
  • Zo was de Tweede Kamer in 1848 wel een parlement, maar nog geen echte volksvertegenwoordiging.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Slide 23 - Video

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

2.4.3 ARP: de eerste politieke partij
  • De liberalen vonden onderwijs heel belangrijk. 
  • De protestant Abraham Kuyper wilde dat de overheid ook godsdienstige scholen ging betalen. 
  • De liberalen vonden de algemene openbare scholen meer dan genoeg.
  • Kuyper wilde dat ook religieuze scholen bekostigd werden.
  • Er kwam een heuse schoolstrijd.

Slide 27 - Slide

2.4.3 ARP: de eerste politieke partij
  • Om zijn doel te bereiken en om de 'kleine luyden' (= de 'gewone' protestantse mensen) invloed te geven, richtte Kuyper in 1879 een politieke partij op. 
  • Hij noemde de partij de Anti-Revolutionaire Partij (ARP), omdat hij tegen de ideeën van de Franse Revolutie was. In die revolutie kreeg het volk inspraak in het bestuur en was de invloed van de godsdienst kleiner geworden. 
  • Kuyper vond het woord van God veel belangrijker dan wat de mensen zelf bedachten. De ARP werd een groot succes.

Slide 28 - Slide

2.4.4 Katholieke en liberale partijen
  • Na de oprichting van de ARP werden er in Nederland meer politieke partijen opgericht. 
  • De katholieken in Nederland begonnen de RKSP (Rooms Katholieke Staatspartij). 
  • De katholieken voelden zich achtergesteld door de liberalen en de protestanten. De RKSP kwam op voor de 'gewone' mensen en was ook voorstander van de financiering van bijzondere scholen door de overheid.

Slide 29 - Slide

2.4.4 Katholieke en liberale partijen
  • De liberalen vonden vrijheid van het individu erg belangrijk en zagen daarom weinig in een landelijke partij. Toch vormden ook de liberalen hun eerste politieke partij
  • De liberalen vonden het belangrijk dat de economie in alle vrijheid kreeg en dat de overheid zich niet te veel bemoeide met het land. 
  • Steeds meer mensen wilden een stem in de politiek. De roep om algemeen kiesrecht werd steeds sterker
     

Slide 30 - Slide

2.4.5 Arbeiderspartijen
  • Vanaf 1870 kwamen er steeds meer fabrieken in Nederland. De discussie over de armoede onder de arbeiders wordt de sociale kwestie genoemd.
  • De SDAP (Sociaal Democratische Arbeiders Partij) met leider Pieter Jelles Troelstra wil via het parlement de situatie van de arbeiders verbeteren. Om dat voor elkaar te krijgen is wel algemeen kiesrecht nodig. Want als alleen de rijkeren mogen stemmen, zal de positie van de arbeiders niet snel verbeteren.

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Video

2.4.6 Nederland wordt een democratie
  • Drie grote onderwerpen beheersten de politiek rond 1900: 
  1. de schoolstrijd
  2. de kiesrechtstrijd 
  3. de sociale kwestie
  • Enkele politieke partijen werkten samen en in 1917 werd de grondwet veranderd. De religieuze scholen werden vanaf 1917 betaald door de overheid. In de grondwet kwam ook te staan dat alle mannen mochten stemmen. Er werd een soort vrede gesloten en daarom werd die grondwet ook wel de 'pacificatie van 1917' genoemd.
  • Twee jaar later werd het kiesrecht uitgebreid en kregen ook vrouwen kiesrecht. Daarom zeggen we dat vanaf 1919 Nederland een echte  is. De gehele bevolking koos rechtstreeks de wetgevende macht: het parlement.

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Video

Gebeurtenis: Pacificatie van 1917. De grondwet van 1917 waarin de schoolstrijd en de kiesrechtstrijd werden geregeld.

Slide 35 - Slide

Test jezelf

Slide 36 - Slide

Geef met een voorbeeld aan dat koning Willem III een conservatief vorst was.

Slide 37 - Open question

Leg aan de hand van de 'sociale kwestie' uit of er dankzij het censuskiesrecht vanaf 1848 veel mensen mochten stemmen.

Slide 38 - Open question

Leg met behulp van een voorbeeld uit wat het verschil tussen het liberalisme en het confessionalisme is.

Slide 39 - Open question

Leg uit waarom de RKSP en de ARP voor algemeen kiesrecht waren.

Slide 40 - Open question

Geef aan wat volgens de SDAP de rol van het parlement in de 'sociale kwestie' was.

Slide 41 - Open question

Noem de twee onderwerpen die met de Pacificatie van 1917 werden opgelost.
Geef in een uitleg aan hoe deze onderwerpen werden opgelost.



Slide 42 - Open question

2.7.3. Propaganda en verkiezingen
Keuzeactiviteit ‘verkiezingsaffiche maken’

  • Vanaf ongeveer 1900 gebruiken politieke partijen affiches om kiezers op te roepen op hen te gaan stemmen bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer. 
  • Het affiche moet in één klap duidelijk maken waar de politieke partij voor staat en moet dus een krachtige boodschap hebben in beeld, tekst, kleur en symbolen. 
  • Een verkiezingsaffiche is dan ook een prachtig middel om de ideeën en de propagandatechnieken van een politieke partij te onderzoeken.


In deze opdracht onderzoek je eerst de propagandatechnieken in een aantal verkiezingsaffiches. Daarna maak je zelf een verkiezingsaffiche.

Slide 43 - Slide

Analyse van verkiezingsaffiches
Een verkiezingsaffiche is een vorm van propaganda. Het doel van propaganda is zoveel mogelijk mensen achter een bepaald standpunt te krijgen, zonder dat je daarbij let op de volledige waarheid. Er zijn verschillende technieken die propagandamakers daarvoor gebruiken.

  1.  Jezelf beter en groter voorstellen dan je eigenlijk bent.
  2. De ander (je tegenstander) slechter maken dan die misschien is.
  3. Mensen angst aanpraten.
  4. Mensen aanspreken via het groepsgevoel. Als iedereen iets vindt, waarom zou ik dan niet meedoen?
  5. Mensen aanspreken via een deugd (wat goed is) of een ideaal (wat je graag wilt).

Slide 44 - Slide

Analyse van verkiezingsaffiches
Bij het bekijken en analyseren van verkiezingsaffiches zou je altijd de volgende drie vragen moeten stellen:

  1. Voor welk onderwerp wordt er propaganda gemaakt?
  2. Op welke personen (doelgroep) is de propaganda gericht?
  3. Welke propagandatechnieken worden er gebruikt (zie hierboven) en hoe zie je dit in het affiche terug?

Slide 45 - Slide

Maak je eigen verkiezingsaffiche
  • Bedenk: onderwerp, doelgroep en propagandatechniek (zie hierboven).
  • Maak het affiche digitaal of met papier, pen en kleuren.
  • Het affiche moet zowel (korte) teksten als beelden bevatten.
  • Maak eerst een schets van het affiche, laat die door de leraar goedkeuren.
  • Maak het affiche minimaal op A3-formaat.

Slide 46 - Slide

Eindproduct
  • De antwoorden op de vragen bij de affiches.
  • Een zelfgemaakt verkiezingsaffiche met tekst en beeld.
  • Een kort verslag van ongeveer 100 woorden bij je affiche met daarin een beschrijving van:
  1. het onderwerp wat je hebt gekozen;
  2. de doelgroep waarvoor de poster is;
  3. de propagandatechnieken die je hebt gebruikt om de boodschap over te brengen.

Slide 47 - Slide