Talent_3.3_2223

Talent 3.3
In deze paragraaf leer je:
• wat een betoog is;
• objectieve en subjectieve argumenten herkennen;
• hoe je argumenten kritisch kunt lezen;
• argumenten, tegenargumenten en weerleggingen herkennen.
1 / 46
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 46 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

Talent 3.3
In deze paragraaf leer je:
• wat een betoog is;
• objectieve en subjectieve argumenten herkennen;
• hoe je argumenten kritisch kunt lezen;
• argumenten, tegenargumenten en weerleggingen herkennen.

Slide 1 - Slide

Les 1 / 6
10 min lezen
Theorie 
Opfrissen theorie betoog
Huiswerk bespreken
-
Maken
3.3: opdracht 1 en 2

Slide 2 - Slide

timer
10:00

Slide 3 - Slide

Wat is een betoog?

Tekst waarin de schrijver een mening geeft over iets of een bepaald onderwerp.
Kenmerken:
  • Inleiding, kern, slot
  • In de inleiding: standpunt/mening
  • Kern: argumenten
  • Slot: samenvatting/conclusie

Slide 4 - Slide

Standpunten en argumenten
Met een argument wordt een mening/standpunt onderbouwd. De mening/standpunt is vaak de hoofdgedachte van een betoog. Mening of standpunt herkennen is soms lastig.  

Mening:    
Ik vind dat de regering geen goed milieubeleid voert.
Argumenten: 
De afgelopen jaren is er namelijk weinig gedaan tegen de opwarming van de aarde.
 
Sommige planten en dieren kunnen zich aan de opwarming niet snel genoeg aanpassen en zullen met uitsterven bedreigd worden.

Slide 5 - Slide

Standpunten en argumenten
Een argument kun je herkennen, doordat je er het woordje (want) voor kunt zetten
Een standpunt kun je herkennen, doordat je er het woordje (dus), voor kunt zetten

Voorbeeld:
Ik kijk liever een film in Pathé. Die bioscoop draait namelijk goede films en de stoelen zitten veel prettiger.


  • Wat is de mening en is het argument? Hoe weet je dit?

Slide 6 - Slide

Oefenen: tekstfragment 1
Welk standpunt (en van wie) bevat onderstaand tekstbegin?
En welke argumenten ondersteunen dit?

Slide 7 - Slide

Uitwerking: tekstfragment 1
Standpunt (van premier Bettel)
Het openbaar vervoer in Luxemburg moet vanaf 2020 gratis worden.

Argumenten
Dat is goed voor het milieu.
Het fileprobleem wordt zo aangepakt.


Slide 8 - Slide

1
2
3
1
2
3
de uitstoot is schadelijk voor de natuur.
De regering moet streng handhaven op het stikstofbeleid, 
Leerlingen kunnen niet omgaan met een telefoon in de klas, 
de telefoon moet helemaal verboden worden op school.
Alle eerste uren moeten vanaf volgend jaar worden afgeschaft,
leerlingen presteren beter als ze later starten.
Standpunt
Argument
Standpunt
Argument
Standpunt
Argument

Slide 9 - Drag question

Maken
Maak nu opdracht 1 en 2 (bij voorkeur online)
Niet af? Huiswerk volgende les.

Slide 10 - Slide

Les 2 / 6
10 min lezen
Theorie 
Objectieve en subjectieve argumenten
Huiswerk bespreken
-
Maken
3.3: opdracht 3 en 4 

Slide 11 - Slide

timer
10:00

Slide 12 - Slide

Kritisch lezen
Argumenten kritisch lezen
Feiten en meningen

  • Verschil feit/mening?
  • Feit: controleerbaar
  • Mening:verschilt per persoon

Ook argumenten kunnen feitelijk (objectief) of niet feitelijk/waarderend (subjectief) zijn.

Slide 13 - Slide

Feitelijke en waarderende argumenten
Argumenten zijn feitelijk (objectief) of waarderend (subjectief).
 

Een feitelijk argument is waar of onwaar.

Een feitelijk argument is gebaseerd op een feit, wetenschappelijk gegeven of algemeen geldend waardeoordeel.

Voorbeeld:
Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek. (Feit)



Slide 14 - Slide

Een niet waar feitelijk argument?

Een feitelijk argument hoeft niet waar te zijn; als de schrijver/spreker claimt dat zijn argument waar is, noemen we het een feitelijk argument.

Voorbeeld: 
Trump zegt dat hij de meest populaire president ooit is (standpunt), want bij zijn inhuldiging was de grootste menigte ooit (feitelijk argument).

Dit is een feitelijke argument: niet waar, maar in dit geval wel controleerbaar op een plaatje.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Feitelijke en waarderende argumenten
Over een waarderend argument kan je van mening verschillen. Deze argumenten zijn gebaseerd op geloof, vermoeden, gevoel of een niet algemeen geldend waardeoordeel.


Voorbeeld
Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger . (mening)

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Maken
Maak nu opdracht 3 en 4 (bij voorkeur online)
Niet af? Huiswerk volgende les.

Slide 19 - Slide

Les 3 / 6
10 min lezen
Theorie 
Tegenargument en weerlegging
Huiswerk bespreken
3.3: opdracht 3
Maken
3.3: opdracht 10, 11, 12

Slide 20 - Slide

timer
10:00

Slide 21 - Slide

Tegenargument
Tegenargumenten:
Met een tegenargument ontkracht je een standpunt.
Voorbeeld:
  • Meer mensen moeten zich aanmelden als orgaandonor. (standpunt)
  • Ze zitten immers te springen om donororganen. (argument voor)
  • Niet iedereen is geschikt om orgaandonor te zijn. (tegenargument)




Slide 22 - Slide

Weerlegging
Weerlegging:
Met een weerlegging ontkracht je een argument.
Voorbeeld:
  • Ik wil niet meer naar Italië op vakantie (standpunt),
  • want je kunt er in restaurants nauwelijks vegetarische gerechten krijgen (argument).
  • Wat een onzin: de Italiaanse keuken is juist beroemd om zijn groente- en kaasschotels (weerlegging).






Slide 23 - Slide

Tegenargument (maar)
Volgens mij kun je beter blijven zitten dit jaar, want dan slaag je over twee jaar met hogere cijfers.
Maar dat kost me dan wel een heel jaar.

Roken bekort het leven met acht jaar. Roken moet helemaal verboden worden.
Mensen moeten zelf weten of zij roken of niet.



Slide 24 - Slide

Weerlegging (toch)
Omdat er nauwelijks werk voor afgestudeerde Neerlandici te vinden is, lijkt het mij niet verstandig om Nederlands te gaan studeren.
Dat verbaast me, de afgestudeerde mensen die ik ken, hebben inmiddels allemaal een baan gevonden.

Omdat er helemaal geen alcoholische versnaperingen te krijgen zijn, is Iran geen geschikt vakantieland voor levensgenieters.
Als je de juiste kanalen kent, kun je er heus wel bier en wijn kopen.


Slide 25 - Slide

Voorbeeld
Standpunt: We kunnen het best de laatste lesmuren afschaffen.
 


Argument: Leerlingen nemen aan het eind van de dag niet zo veel meer op.

Tegenargument: Dan komen de leerlingen niet aan het verplichte aantal lesuren.

Weerlegging: Als de leerlingen zelfstandig moeten werken, nemen zij wel de informatie op.



Slide 26 - Slide

Maken
Maak nu opdracht 10, 11, 12 (bij voorkeur online)
Niet af? Huiswerk volgende les.

Slide 27 - Slide

Les 4 / 6
10 min lezen
Theorie 
-
Huiswerk bespreken
-
Maken
3.3: opdracht 13, 14, 15

Slide 28 - Slide

timer
10:00

Slide 29 - Slide

Maken
Maak nu opdracht 13, 14, 15 (bij voorkeur online)
Niet af? Huiswerk volgende les.
Klaar? Maak opdracht 5, 6, 7, 8, 9

Slide 30 - Slide

Les 5 en 6 / 6
10 min lezen
Theorie 
Tips voor de toets
Huiswerk bespreken
(Opdracht 5)
Maken
Samen Lezen tekst
Meegeven oefentoets

Slide 31 - Slide

timer
20:00

Slide 32 - Slide

Algemene tips
  • Lees de tekst volgens het stappenplan. Je hebt daar tijd genoeg voor! Onderstreep de kernzinnen, markeer de signaalwoorden en schrijf in de kantlijn de alineafunctie en/of de kern van de alinea. ​​
  • Bedenk bij een meerkeuzevraag altijd eerst zelf het antwoord. ​​
  • Herhaal bij een open vraag de vraag in je antwoord. ​​
  • Controleer of je alle elementen uit de vraag hebt genoemd in je antwoord. Bijvoorbeeld: bij een verschil tussen hoofdtekst en fragment bestaat je antwoord uit minimaal twee elementen.​​
  • Gebruik GEEN verwijswoorden. Benoem begrippen zoals ze in de vraag en in de tekst staan. Zo wordt je antwoord duidelijker. ​​
  • Verander slechts twee woorden als er staat ‘in eigen woorden’. ​​
  • Tel je woorden goed! Jouw herhaling van de vraag (tot aan de komma) telt NIET mee voor het maximum aantal woorden. ​​
  • Controleer je spelling. Hoofdletters, werkwoordspelling: alles telt mee bij de aftrek voor spelling. Zie ook de dia met Belangrijkste tips taal en spelling.​​

Slide 33 - Slide

Tips taal en spelling
  • Zie de algemene tips: gebruik geen (of in ieder geval: zo min mogelijk) verwijswoorden.​
  • Let op hoofdletters en punten: maak een duidelijk onderscheid tussen woorden (geen hoofdletter, geen punt), woordgroepen (idem) en zinnen (wel hoofdletter en punt). ​
  • Dwing jezelf de vraag te herhalen en formuleer (daardoor) steeds een hoofdzin. Vermijd losstaande bijzinnen. ​
  • Controleer de spelling van lastige woorden steeds in de tekst.​
  • Controleer de werkwoorden. 
  • Formuleer bij open vragen volledige zinnen en herhaal daarbij de vraag.​


Slide 34 - Slide

Verder..
  • Neem bestand 'Taal en spelling bij toetsen' nog een keer door.
  • Oefen met blad 'Taal en spelling bij toetsen'.
  • Leer overzicht over leesvaardigheid uit leerjaar 1 en 2.
  • Maak de Test Jezelf als oefentoets.

Slide 35 - Slide

Maken
  • Deze les en volgende les lezen we samen een tekst.
  • Jullie doen dit in duo's.
  • Ieder groepje krijgt een set werkbladen en een set met hulpstrategieën. 
  • Opdrachten zijn verdeeld in 3 fasen: voor het lezen, tijdens het lezen en na het lezen.
  • Per fase lezen we klassikaal wat de stappen zijn van die fase voordat je die uitvoert.
  • Op het bord komt per fase een timer.
  • Eindopdracht: schrijf op wat het standpunt van de schrijver is, wat de argumenten voor deze mening zijn, wat het tegenargument is en wat de weerlegging is. Noteer ook of de argumenten objectief of subjectief zijn.

Slide 36 - Slide

Eindopdracht
Doe het zo:
Standpunt:
Argumenten:
Tegenargument:
Weerlegging:
Argumenten objectief of subjectief:

Slide 37 - Slide



Fase 1
Ben je eerder klaar? Lees dan de tekst alvast door
timer
2:00

Slide 38 - Slide



Fase 2
timer
15:00

Slide 39 - Slide



Fase 3
timer
5:00

Slide 40 - Slide

Eindo

Eindopdracht
timer
5:00

Slide 41 - Slide

Les 6 / 6
10 min lezen
Theorie 
Tips voor de toets
Huiswerk bespreken
Opdracht 5
Maken
Keuzewerk

Slide 42 - Slide

Bespreken opdracht 5
Stelling: Ouders moeten altijd kunnen meekijken met het internet- en telefoongedrag van hun tienerkinderen.

Bedenk een argument, een tegenargument en een weerlegging bij deze stelling.
Ga als volgt te werk:
• Bedenk een argument bij de stelling.
• Bedenk een tegenargument bij de stelling.
• Bedenk een weerlegging van het tegenargument.
• Noteer je (tegen)argumenten en weerlegging.

Slide 43 - Slide

Algemene tips
  • Lees de tekst volgens het stappenplan. Je hebt daar tijd genoeg voor! Onderstreep de kernzinnen, markeer de signaalwoorden en schrijf in de kantlijn de alineafunctie en/of de kern van de alinea. ​​
  • Bedenk bij een meerkeuzevraag altijd eerst zelf het antwoord. ​​
  • Herhaal bij een open vraag de vraag in je antwoord. ​​
  • Controleer of je alle elementen uit de vraag hebt genoemd in je antwoord. Bijvoorbeeld: bij een verschil tussen hoofdtekst en fragment bestaat je antwoord uit minimaal twee elementen.​​
  • Gebruik GEEN verwijswoorden. Benoem begrippen zoals ze in de vraag en in de tekst staan. Zo wordt je antwoord duidelijker. ​​
  • Verander slechts twee woorden als er staat ‘in eigen woorden’. ​​
  • Tel je woorden goed! Jouw herhaling van de vraag (tot aan de komma) telt NIET mee voor het maximum aantal woorden. ​​
  • Controleer je spelling. Hoofdletters, werkwoordspelling: alles telt mee bij de aftrek voor spelling. Zie ook de dia met Belangrijkste tips taal en spelling.​​

Slide 44 - Slide

Tips taal en spelling
  • Zie de algemene tips: gebruik geen (of in ieder geval: zo min mogelijk) verwijswoorden.​
  • Let op hoofdletters en punten: maak een duidelijk onderscheid tussen woorden (geen hoofdletter, geen punt), woordgroepen (idem) en zinnen (wel hoofdletter en punt). ​
  • Dwing jezelf de vraag te herhalen en formuleer (daardoor) steeds een hoofdzin. Vermijd losstaande bijzinnen. ​
  • Controleer de spelling van lastige woorden steeds in de tekst.​
  • Controleer de werkwoorden. 
  • Formuleer bij open vragen volledige zinnen en herhaal daarbij de vraag.​


Slide 45 - Slide

Verder..
  • Neem bestand 'Taal en spelling bij toetsen' nog een keer door.
  • Oefen met blad 'Taal en spelling bij toetsen'.
  • Leer overzicht over leesvaardigheid uit leerjaar 1 en 2.
  • Maak de Test Jezelf als oefentoets.

Slide 46 - Slide