Analyse 'Mijn moeder is mijn naam vergeten'

1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 30 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Mondeling en Poëzieanalyse

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Poëzieanalyse
Bij het begin van dit gedeelte van het mondelinge examen dien je het gedicht voor te lezen,
dat je in het voorbereidingslokaal hebt ontvangen. Van jou wordt verwacht dat je naar
aanleiding van het voorgelegde gedicht vragen over de vorm kunt beantwoorden met
behulp van de volgende begrippen uit de poëzieanalyse: rijm, metrum, enjambement,
dichtsoort, strofebouw, beeldspraak en stijlfiguren. Ook worden vragen over de inhoud van
het gedicht gesteld

Slide 4 - Slide

stappenplan
1. Eerste indruk van gedicht
2. strofebouw
3. rijm en ritme
4. beeldspraak/stijlfiguren
5. betekenis en interpretatie

Slide 5 - Slide

stappenplan
1. Eerste indruk van gedicht
2. strofebouw
3. rijm en ritme
4. beeldspraak/stijlfiguren
5. betekenis en interpretatie

Slide 6 - Slide

Lesdoel
Na vandaag kan je de belangrijkste stijlfiguren en vormen van beeldspraak herkennen en benoemen

Slide 7 - Slide

 
voorbeelden?

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

 Stijlfiguren
Stijlfiguren zijn formuleringen die gebruikt worden om bij jou als lezer een effect te bereiken.  In deze les gaan we de volgende stijlfiguren behandelen: tegenstelling, herhaling, paradox, synesthesie, opsomming, pleonasme, tautologie, hyperbool en retorische vraag. 



Slide 10 - Slide

Stijlfiguren
Tegenstelling = woorden, zinnen, tekstgedeelten zijn tegengesteld.
In het donker is geen lichtpunt. 
 
Paradox = tegengestelde begrippen die toch met elkaar verbonden zijn. Je ziet woorden die tegengesteld zijn, maar als je goed over de zin nadenkt, blijken de woorden toch minder tegengesteld. Vele eersten zullen de laatsten zijn.
Synesthesie = vermenging van zintuigen  scherpe blik, schreeuwende kleuren

Slide 11 - Slide

'Kalm aan, en rap een beetje! '.

Slide 12 - Slide


Toen ik binnenstapte, werd ik overdonderd door de scherpe geur die er hing.

Slide 13 - Slide

Op het eerste gezicht lijkt deze zin niet logisch omdat 'kalm' en 'rap' een tegenovergestelde betekenis hebben. Wanneer je iets langer nadenkt en de zin nogmaals lees, dan staat er eigenlijk dat iemand snel rustig moet worden.

Slide 14 - Slide

Stijlfiguren
herhaling (repetitio)= een woord of woordgroep wordt herhaald
Nooit, maar dan ook nooit, zal ik jou begrijpen. 

pleonasme = een vanzelfsprekende eigenschap van een begrip wordt nog eens (meestal overbodig) genoemd. 
De politie heeft de drenkeling tijdig gered. 

tautologie = hetzelfde begrip wordt met synoniemen herhaald. 
Wij zijn gelukkig en blij met de komst van ......... 

Slide 15 - Slide

 Stijlfiguren
Opsomming = opsomming van namen, feiten of andere gegevens. 

Hyperbool = sterke overdrijving. 
Wat een wereldvent, die kan werkelijk alles!

Eufemisme = zachter maken
Iets te diep in het glaasje kijken.

Retorische vraag = een vraag waar je geen antwoord op wil, omdat je het antwoord al weet. 
Ben je helemaal gek geworden?  

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Oefeningen
  1. Elke zin in dit adviesrapport heb ik ontelbare keren gecontroleerd. ​
  2. Toch vind je op zo’n begraafplaats nog heel wat levende organismen. ​
  3. Geld, ja, geld is het enige wat hem bezig houdt. ​
  4. Tijdens het feest hangt de hele zaal vol met ballonnen, slingers en foto’s. ​
  5. Stof verdwijnt waar Swiffer verschijnt! ​
  6. De aanwezige bezoekers werden het museum uitgestuurd. 
  7. Is dit echt hoe jij je het hele jaar gaat gedragen? 
  8. Het vliegtuig maakte een duikvlucht naar beneden. 
  9. Hij is naar zijn laatste rustplaats gebracht.
  10. Hij sprak haar met warme woorden toe.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Beeldspraak
  • Wat is beeldspraak?
  • Heb je voorbeelden?
  • Waarom gebruik je beeldspraak?

Slide 20 - Slide

 Beeldspraak 
Schrijvers spreken vaak met beelden. Zo kan je zeggen 'jouw kamer is een rotzooi',  maar het beeld 'zwijnenstal' is waarschijnlijk krachtiger. 

Beelspraak heeft te maken met figuurlijk taalgebruik. Je moet zelf herkennen wat de schrijver écht bedoelt. Daarvoor moet je ontdekken wat letterlijk bedoeld wordt (object) met het figuurlijke woord (beeld). Je hebt verschillende vormen: vergelijking-met-als, vergelijking-zonder-als, metafoor, metonymia en personificatie. 

Slide 21 - Slide

3.3 Beeldspraak 
OBJECT (letterlijk)                          BEELD (figuurlijk)
1.  Een hele bazige docent 

2.                                                     De muren luisteren mee

3.  Een heel slank persoon   

4.                                                       Ze verdronk in emoties

Slide 22 - Slide

 Beeldspraak
Van welke soort sprake is, hangt af van:
  • de aanwezigheid van object
  • de relatie tussen beeld en object.  



Slide 23 - Slide

 Beeldspraak
vergelijking-met-als = beeld én object aanwezig, met verbindingswoord
vergelijking-zonder-als = beeld én object aanwezig, zonder verbindingswoord
metafoor = alleen beeld aanwezig, beeld en object hebben iets gemeenschappelijks (vergelijking)
metonymia = alleen beeld aanwezig, beeld heeft  een andere relatie met object.
personificatie = levenloze voorwerpen/begrippen worden als levend voorgesteld

Slide 24 - Slide

Beeldspraak
vergelijking-met-als = beeld én object aanwezig, met verbindingswoord

Die man  gedraagt zich echt als een beest! 
De jongens leken net  een kudde dieren.  

Slide 25 - Slide

Beeldspraak
vergelijking-zonder-als = beeld én object aanwezig, zonder verbindingswoord

Die man is echt een beest! 
Karel is een echte angsthaas

Slide 26 - Slide

Beeldspraak
metafoor = alleen beeld aanwezig, beeld en object hebben iets gemeenschappelijks (vergelijking/gelijkenis).

Aan de voet van de berg stond ze te wachten. 
beeld = aan de voet
object = aan de onderkant 
Voet en aan de onderkant hebben iets gemeenschappelijks (gelijkenis)! 

Slide 27 - Slide

Beeldspraak
metonymia = alleen beeld aanwezig, beeld heeft een relatie met het object
Andere relaties: 
  • Je noemt maker ipv product                  Ik heb een echte Van Gogh
  • Je noemt materiaal ipv product           Even de ijzers onderbinden
  • Je noemt verpakking ipv inhoud          Mag ik nog een kopje? 
  • Je noemt een deel ipv geheel               De neuzen tellen
  • Je noemt geheel ipv deel                        Nederland won 1-0 van Duitsland

Slide 28 - Slide

 Beeldspraak
personificatie = levenloze voorwerpen/begrippen worden als levend voorgesteld

Mijn hart zei dat ik het moest doen.
beeld = je hart zegt ... 
Je hart krijgt een menselijke eigenschap

Slide 29 - Slide

Oefenen
  1. Die snoepjes keken mij smekend aan.
  2. Die leraar gedraagt zich altijd als een echte dictator.​
  3. Mijn moeder heeft een hart van goud.​
  4. Mijn vader rijdt in een gloednieuwe Jaguar. 
  5. Zij sprintte als een gazelle over de renbaan. 
  6. De regering kwam met een tsunami van nieuwe voorschriften 
  7. De school beslist of jij geschorst wordt.
  8. De economie zucht en steunt onder dit regeringsbeleid
  9. Hij won goud in die spannende wedstrijd
  10. Zijn hoofd, een biet, sprak boekdelen

Slide 30 - Slide