This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Uitleg module 3: beeldspraak en symboliek
Slide 1 - Slide
Lesdoel 1: na deze les herken ik:
- metaforen
- metonymia
- personificatie
- synesthesie
- symboliek
Slide 2 - Slide
Planning
- Stijlfiguren herhalen
- Theorie beeldspraak en symboliek
- Vragen over nagekeken opdrachten?
- Uitdelen opdracht verhaalanalyse
- Maken opdr. 2 en 5 (module 3)
Slide 3 - Slide
Deze wijk heeft te maken met probleemjongeren.
A
understatement
B
eufemisme
C
hyperbool
D
litotes
Slide 4 - Quiz
De directeur van Unicef heeft een leuk salarisje.
A
understatement
B
eufemisme
C
hyperbool
D
litotes
Slide 5 - Quiz
Deze leerling is niet achterlijk.
A
ironie
B
litotes
C
hyperbool
D
understatement
Slide 6 - Quiz
Hij werd kwaad, woedend, nee, witheet toen hij dat zag.
A
anticlimax
B
climax
C
enumeratio
D
repetitio
Slide 7 - Quiz
Mijn lief, ik heb u lief.
A
inversie
B
antithese
C
repetitio
D
prolepsis
Slide 8 - Quiz
'Het ziet er weer schitterend uit', zei de trainer toen we in de plenzende regen liepen.
A
sarcasme
B
litotes
C
ironie
D
hyperbool
Slide 9 - Quiz
Spreken is zilver, zwijgen is goud
A
repetitio
B
inversie
C
chiasme
D
parallellisme
Slide 10 - Quiz
2.3 Beeldspraak en symboliek
Schrijvers spreken vaak met beelden. Zo kan je zeggen 'jouw kamer is een rotzooi', maar het beeld 'zwijnenstal' is waarschijnlijk krachtiger.
Beelspraak heeft te maken met figuurlijk taalgebruik. Je moet zelf herkennen wat de schrijver écht bedoelt. Daarvoor moet je ontdekken wat letterlijk bedoeld wordt (object) met het figuurlijke woord (beeld). Je hebt verschillende vormen: metafoor (vergelijking-met-als, vergelijking-zonder-als, metafoor in strikte zin), metonymia, personificatie en synesthesie.
Slide 11 - Slide
3.3 Beeldspraak
OBJECT (letterlijk) BEELD (figuurlijk)
1. Een hele bazige docent
2. De muren luisteren mee
3. Een heel slank persoon
4. Ze verdronk in emoties
Slide 12 - Slide
2.3 Beeldspraak en symboliek
Van welke soort beeldspraak sprake is, hangt af van:
de aanwezigheid van object
de relatie tussen beeld en object.
Slide 13 - Slide
2.3.1 metaforen
vergelijking-met-als = beeld én object aanwezig, met verbindingswoord (als, zoals, gelijk, zo...als, van)
vergelijking-zonder-als (asyndetische vergelijking)= beeld én object aanwezig, zonder verbindingswoord
metafoor in strikte zin= alleen het beeld is aanwezig, het object ontbreekt. op basis van context bepalen wat het object is.
Slide 14 - Slide
2.3.1 Metaforen - vergelijking-met-als
vergelijking-met-als = beeld én object aanwezig, met verbindingswoord