Zinnen maken 2 + vraagzinnen

Zinnen maken 2 + vraagzinnen
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Zinnen maken 2 + vraagzinnen

Slide 1 - Slide

Wat is een goede zin? 
      De man               pakt              het doosje       van de plank.
      Ik                           maak            een deuk          in de auto.
      De klok                hangt                                      aan de muur.
      De vis                   is                                                in de pan.

 


Wie/wat?
Persoon/mens/ding

Werkwoord. 
(doet)
wat. 
waar?

Slide 2 - Slide

Sleep de woorden naar de goede plaats. 
1
2
3
Wij
eten
pizza.

Slide 3 - Drag question

Sleep de woorden naar de goede plaats. 
1
2
3
op maandag.
De les
is

Slide 4 - Drag question

Sleep de woorden naar de goede plaats. 
1
2
3
staat
binnen.
De koe

Slide 5 - Drag question

Sleep de woorden naar de goede plaats. 
1
2
3
3
in het ziekenhuis.
vandaag
De dokter
werkt

Slide 6 - Drag question

Sleep de woorden naar de goede plaats. 
1
2
3
De vrouw
televisie.
kijkt

Slide 7 - Drag question

Sleep de woorden naar de goede plaats. 
1
2
3
3
televisie.
De vrouw
kijkt
nu

Slide 8 - Drag question

Sleep de woorden naar de goede plaats. 
1
2
3
ligt
Het meisje
in bed.

Slide 9 - Drag question

Sleep de woorden naar de goede plaats. 
1
2
3
3
in bed.
ligt
boven
Het meisje

Slide 10 - Drag question

Vraagwoorden

Slide 11 - Slide

WIE?
Wie is jouw juf en meester?
Nathalie en Matthijs
Wie = een persoon/mens

Slide 12 - Slide

WAT?
Wat ga je doen?
Ik ga lezen.
Wat = een ding/dingen.

Slide 13 - Slide

WAAR?
Waar is juf Nathalie?
Nathalie is op school.
Waar = plaats/plek. 

Slide 14 - Slide

WANNEER?
Wanneer hebben jullie vakantie?
Vanaf zaterdag, 25 februari.
Wanneer = datum/tijd.

Slide 15 - Slide

Waarom?
Waarom is Nathalie op school?
Omdat ze les geeft.
Waarom = reden. 

Slide 16 - Slide

Hoe?
Hoe ga jij naar school?
Met de bus.
Hoe = manier.

Slide 17 - Slide

_______ is moe?
A
Wie
B
Wat
C
Wanneer
D
Hoe

Slide 18 - Quiz

_____ doe je?
A
Wie
B
Wat
C
Hoe
D
Wanneer

Slide 19 - Quiz

______ is boos?
A
Wanneer
B
Waar
C
Wat
D
Wie

Slide 20 - Quiz

_________ ben je thuis? Om tien uur.
A
Waar
B
Wanneer
C
Waarom
D
Hoe

Slide 21 - Quiz

_________ is de school? In Dronten.
A
Wie
B
Wanneer
C
Waarom
D
Waar

Slide 22 - Quiz

___________ hebben we de toets? Maandag.
A
Waar
B
Wanneer
C
Waarom
D
Hoe

Slide 23 - Quiz

_______ ga jij naar school? Om Nederlands te leren.
A
Wie
B
Hoe
C
Waarom
D
Waar

Slide 24 - Quiz

______ reis jij morgen? Met de trein.
A
Waarom
B
Hoe
C
Wat

Slide 25 - Quiz

Vraagzinnen maken.
Het meisje ligt in bed.




Ligt het meisje in bed?

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

Wat is een goede vraagzin? 
     Pakt                  de man          het doosje      van de plank?
     Maak                ik                      een deuk        in de auto?
     Hangt              de klok                                      aan de muur?
     Is                       de vis                                         in de pan?

 


Werkwoord. 
(doet)
Wie/wat
wat. 
waar?

Slide 28 - Slide

Let op!
Vraagzin met jij? 
T WEG

Jij loopt naar school.
Loop jij naar school?

DUS: ik vorm van het werkwoord.

Slide 29 - Slide

komt
hij
morgenmiddag

Slide 30 - Drag question

lezen
het boek
jullie

Slide 31 - Drag question

gaan
naar de tandarts
wij

Slide 32 - Drag question

gaan
wij
overmorgen
naar de tandarts

Slide 33 - Drag question

fietsen
zij
naar Frankrijk
volgende week

Slide 34 - Drag question

bel
naar de huisarts
jij
morgen

Slide 35 - Drag question

Maak een vraag:
Jullie gaan elke dag naar school.

Slide 36 - Open question

Maak een vraag:
Jij zwemt altijd op zondag.

Slide 37 - Open question

Maak een vraag:
Wij vinden tekenen leuk.

Slide 38 - Open question

Maak een vraag:
vissen / in het water / leven

Slide 39 - Open question

Maak een vraag:
altijd grappen / maakt / jij

Slide 40 - Open question