Werkwoordspelling pvvt

Programma
1) Vragen over het online huiswerk?/ controleren
2) Huiswerkopdracht bespreken
3) Opdrachten pvtt
4) Theorie persoonsvorm verleden tijd (pvvt)
5) Opdrachten
6) Huiswerk
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Programma
1) Vragen over het online huiswerk?/ controleren
2) Huiswerkopdracht bespreken
3) Opdrachten pvtt
4) Theorie persoonsvorm verleden tijd (pvvt)
5) Opdrachten
6) Huiswerk

Slide 1 - Slide

Heb je vragen over het online huiswerk of over de spellingsregels van de persoonsvorm tegenwoordige tijd?

Slide 2 - Open question

Vind de pv's: hoe pak je dit aan?

  • Verander de zin van tijd. Zet de zin in de verleden of juist de tegenwoordige tijd! 
  • Laat alle woorden staan, maar verander alleen de woorden die in de zin van tijd kunnen veranderen.)
  • Bepaal welke werkwoordsvorm(-en) veranderen
  • Dat is/ dat zijn de persoonsvormen!

Slide 3 - Slide

Bespreken huiswerkopdracht
Geef per zin aan hoeveel persoonsvormen erin staan en zet de werkwoorden tussen haakjes in de persoonsvorm tegenwoordige tijd.
  • 1) Volgende week (verhuizen) wij naar Friesland, omdat mijn vader daar nu werkt.
  • 1) Volgende week verhuizen wij naar Friesland, omdat mijn vader daar nu werkt.

  • 2) (Vinden) je ook dat Johanna nogal losjes met de regels omgaat?
  • 2) Vind je ook dat Johanna nogal losjes met de regels omgaat?

  • 3) Ik wil graag dat het lukt, maar als het niet lukt, (worden) ik daar niet ongelukkig van.
  • 3) Ik wil graag dat het lukt, maar als het niet lukt, word ik daar niet ongelukkig van.



Slide 4 - Slide

Bespreken huiswerkopdracht

  • 4) Vorig jaar huurden wij een huisje aan zee, maar dit jaar (worden) het misschien een stacaravan in Drenthe en dat is ook prima.
  • 4) Vorig jaar huurden wij een huisje aan zee, maar dit jaar wordt het misschien een stacaravan in Drenthe en dat is ook prima.

  • 5) Als je goed meedoet met de les, goed leert en je huiswerk maakt, dan (worden) de werkwoordspelling een eitje!
  • 5) Als je goed meedoet met de les, goed leert en je huiswerk maakt, dan wordt de werkwoordspelling een eitje!

Slide 5 - Slide

De spellingsregels
Persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt)
stam = ik-vorm
enkelvoud
ik
stam 
Ik loop.
Ik word.
jij achter pv
stam
Loop jij?
Word jij?
jij voor pv
stam + t
Jij loopt.
Jij wordt.
een ander:
hij/zij/u/het
stam + t
Hij/zij/u/het loopt.
Hij/zij/u/het wordt.
meervoud
wij/jullie/zij
hele werkwoord
Wij/jullie/zij lopen.
Wij/jullie/zij worden.

Slide 6 - Slide

Hoe schrijf je het woord tussen haakjes en waarom?

(Worden) je daar ook zo onzeker van?
A
word, want je (jij) staat achter de pv
B
wordt, want het is een ander

Slide 7 - Quiz

Hoe schrijf je het woord tussen haakjes en waarom?

(Wieden) je vader de tuin of doe jij dat?
A
wied, want er staat je achter de pv
B
wiedt, want je kunt je niet vervangen door JIJ
C
vind, want er staat jij in de zin

Slide 8 - Quiz

Hoe schrijf je het woord tussen haakjes en waarom?

Je (worden) toch morgen 13?
A
word, want je kan je vervangen door jij
B
wordt, want je(jij) staat voor de pv

Slide 9 - Quiz

Hoe schrijf je het woord tussen haakjes en waarom?

(Vinden) je moeder ook dat jij zo hard werkt?
A
vind, want er staat je achter de pv
B
vindt, want je moeder is een ander
C
vind, want er staat jij in de zin

Slide 10 - Quiz

Jij achter de pv in de tegenwoordige tijd
Als 'jij' achter de persoonsvorm staat, spel je de pv als stam.
  • Loop jij?
Tip: Als er 'je' staat, moet je dit kunnen vervangen door jij!
  • Word je morgen gebracht? > Word jij morgen gebracht?
  • Wordt je zus morgen gebracht?>* Wordt jij zus morgen gebracht?
(Als je 'je' kunt vervangen door 'jouw' dan heb je te maken met een ander en dus met stam + t).
  • Wordt je zus morgen gebracht? > Wordt jouw zus morgen gebracht.

Slide 11 - Slide

persoonsvorm verleden tijd (pvvt) van de regelmatige (zwakke) werkwoorden



Wanneer +te/ten en wanneer + de/den? 
Vaak hoor je dit wel en anders kun je 
't ex-kofschip gebruiken!
enkelvoud
stam + te/de
Ik/jij/hij/zij werkte/ brulde.
meervoud
stam + ten/den
Wij/jullie/zij werkten/brulden.

Slide 12 - Slide

Toepassing 't ex-kofschip
Als het werkwoord minus -en eindigt op t, x, k, f, s, ch, p dan is het stam + te/ten en anders is het stam + de/den.
  • Toen hij voor de gesloten winkel stond, (zuchten) hij hard.
  • zucht +te = zuchtte
  • Vorig jaar (durven) Loes dat niet en nu gaat ze parachutespringen.
  • durven> durv . De v zit niet in 't ex-kofschip dus durf+ de! = durfde
  • We (lachen) hard, toen we die grap hoorden.
  • lach + ten = lachten

Slide 13 - Slide

De persoonsvorm verleden tijd (enkelvoud) van wachten is:

A
wachte
B
wachtte
C
wachten
D
wachtten

Slide 14 - Quiz

De persoonsvorm verleden tijd (enkelvoud) van azen is:

A
aasde
B
aaste
C
aasden
D
aasten

Slide 15 - Quiz

De persoonsvorm verleden tijd (enkelvoud) van leven is:

A
leefte
B
leefde
C
leeften
D
leefden

Slide 16 - Quiz

De persoonsvorm verleden tijd (meervoud) van lunchen is:

A
lunchte
B
lunchde
C
lunchten
D
lunchden

Slide 17 - Quiz

De persoonsvorm verleden tijd (meervoud) van verhuizen is:

A
verhuisten
B
verhuizten
C
verhuisden
D
verhuizden

Slide 18 - Quiz

De persoonsvorm verleden tijd (meervoud) van antwoorden is:

A
antwoorde
B
antwoordde
C
antwoorden
D
antwoordden

Slide 19 - Quiz

Heb je de uitleg en de opdrachten goed begrepen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll

Wat zou je nog extra willen oefenen?

Slide 21 - Open question

Maken/huiswerk

Maak alle online opdrachten van Spelling (werkwoordspelling!) H2 over de verleden tijd van zwakke werkwoorden

Slide 22 - Slide