ArgumenterenleessvaardigheidExNedplus

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Argumenteren

Uitleg bij 
V2: H3-4

Klas H/V 3 bij Exned. betoog en argumenteren

https:

Er is niks mis met deze traditie, iedereen mag zijn eigen cultuur hebben en uitdragen.

(Plusles) leesvaardigheid mening en argument.

Wat kun je verwachten?

* uitleg over stelling, argumentensoorten en feiten.

Blokjesschema.

Oefenen

https:

Een stelling is...

controversieel

duidelijk en helder

absoluut/kort/krachtig

doet pijn, prikkelt

kort ( max. 14 woorden)

zit geen ' niet' of ' nooit' in

Voor een stelling...

 kan bijvoorbeeld staan 'ik wil of ik vind'

Een stelling is een bewering die je doet over iets. Een stelling hoeft niet waar te zijn; je kunt een stelling verwerpen.

Jouw stelling/bewering verdedig je met woorden:

argumenten.

kennen:

Een mening herken je soms (maar lang niet altijd!) aan signaalwoorden als ik vind, volgens mij, lijkt mij, naar mijn mening, mijns inziens.

argument: want, omdat, namelijk. aangezien en immers (wonia)

argumenten:

zijn woorden die jouw mening onderbouwen

je argument begint met: want,

immers, omdat, aangezien,

namelijk

WANT kunt je altijd zeggen.

Het openbaar vervoer moet goedkoper worden, want dan zullen de files afnemen.

van standpunt naar argument = want

van argument naar standpunt = dus

nou jij....

denk overal bij ' ik wil/ik vind'

en

waar kun je WANT voor zetten?

let op de volgende vraag!!!!!!

De luchtkwaliteit wordt steeds slechter, laten we vrachtwagens verbieden.

1. De luchtkwaliteit wordt steeds slechter= een stelling
2. laten we vrachtwagens verbieden= de stelling

Kinderopvang moet goedkoper worden. Er zullen meer vrouwen gaan werken.

1. Er zullen meer vrouwen gaan werken. = stelling.
2. Er zullen meer vrouwen gaan werken. = argument.

leerlingen zijn te snel afgeleid, mobieltjes moeten in het lokaal geweerd worden.

1. leerlingen zijn te snel afgeleid = argument
2. mobieltjes moeten in het lokaal geweerd worden= stelling

Je hebt feitelijke argumenten en je hebt waarderende argumenten.

NY is een grote stad.

NY heeft de mooiste musea

DUS: Iedereen moet een keer in zijn/haar leven naar NY. (dit is DUS de stelling)

Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument.

'Eventjes de broek omlaag'

 recorded you when u were masturbing on webcam on chat. by this time i know about all ur friends anbd family on facebook. you have 425 friend and family. you can desactivate ur account on fb but its too late. i have all their links. your video is on youtube. and u have 3 min. or i will send ur video to all ur family (...)

(ik vind) .... Dat je nooit moet betalen, want als je daar aan toe geeft.....blijven ze........aftroggelen.

Immers.... de beelden blijven in hun bezit. (want/dus)

Bij meervoudige argumentatie gebruik je meer dan één argument. Ieder argument is extra en staat los van de andere argumenten. Meervoudige argumentatie is de sterkste argumentatiestructuur.

Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een ander argument.

Het festival was drie keer niks, de hoofdact ging niet door, de WC' s waren absoluut smerig en de podia stonden teveel uit elkaar.

Maak hier een blokjesschema van! klas 2 nog niet....

Het festival was meer dan niks. De hoofdact ging niet door. Er vloog een vogel tegen het vliegtuig. Het vliegtuig moest aan de grond blijven.

Maak hier een blokjesschema bij. Klas 2 hoeft nog niet....

Mobieltjes het lokaal uit, onderwijs gaat over bildung (vorming), je bereidt ze voor op de maatschappij, als we dat willen moeten we ze beperkingen opleggen. Op je werk kun je ook niet de hele tijd op je telefoon zitten. Ik ken werkgevers die nu al geen stagiaires meer willen.

1. onderschikkende argumentatie met vier ' doorzeurtjes'
2. nevenschikkende argumentatie met vier argumenten

Als je een argument slecht, zwak of onwaar is (volgens jou)

noem je dat een

WEERLEGGING

Je kunt het dus wel eens zijn met de stelling!

Dit hoef je dus niet meer te kennen.

Als je tegen de stelling bent, praat je over een tegenargument.

Je bent TEGEN de stelling.

'ik ben tegen jouw stelling'

'Ik ben het niet eens met jouw argument.

Evaluatie en afronding

Heb je wat geleerd?