ArgumenterenleessvaardigheidExNedplus

Argumenteren
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Argumenteren

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Link

Er is niks mis met deze traditie, iedereen mag zijn eigen cultuur hebben en uitdragen.

Slide 3 - Slide

(Plusles) leesvaardigheid mening en argument.

Slide 4 - Slide

Wat kun je verwachten?
* uitleg over stelling, argumentensoorten en feiten.
Blokjesschema.
Oefenen

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Link

Hoe herken je een stelling?
of: hoe maak ik er een?

(ik wil/ik vind) Vervoer over de weg over lange afstanden
 ( vrachtwagens) moet  binnen 5 jaar verdwenen zijn.

Slide 7 - Slide

Een stelling is...
controversieel
duidelijk en helder
absoluut/kort/krachtig
doet pijn, prikkelt
kort ( max. 14 woorden)
zit geen ' niet' of ' nooit' in
bevat geen ' waarheid als een koe'

Slide 8 - Slide

Voor een stelling...
 kan bijvoorbeeld staan 'ik wil of ik vind'
Een stelling is een bewering die je doet over iets. Een stelling hoeft niet waar te zijn; je kunt een stelling verwerpen.

Slide 9 - Slide

Jouw stelling/bewering verdedig je met woorden:
argumenten.

Slide 10 - Slide

argumenten:
zijn woorden die jouw mening onderbouwen
je argument begint met: want,
immers, omdat, aangezien,
namelijk
WANT kunt je altijd zeggen.
Het openbaar vervoer moet goedkoper worden, want dan zullen de files afnemen.

van standpunt naar argument = want
van argument naar standpunt = dus

Slide 11 - Slide

nou jij....
denk overal bij ' ik wil/ik vind'
en
waar kun je WANT voor zetten?
let op de volgende vraag!!!!!!

Slide 12 - Slide

De luchtkwaliteit wordt steeds slechter, laten we vrachtwagens verbieden.
A
De luchtkwaliteit wordt steeds slechter= een stelling
B
laten we vrachtwagens verbieden= de stelling

Slide 13 - Quiz

Kinderopvang moet goedkoper worden. Er zullen meer vrouwen gaan werken.
A
Er zullen meer vrouwen gaan werken. = stelling.
B
Er zullen meer vrouwen gaan werken. = argument.

Slide 14 - Quiz

leerlingen zijn te snel afgeleid, mobieltjes moeten in het lokaal geweerd worden.
A
leerlingen zijn te snel afgeleid = argument
B
mobieltjes moeten in het lokaal geweerd worden= stelling

Slide 15 - Quiz

Je hebt feitelijke argumenten en je hebt waarderende argumenten.
NY is een grote stad.
NY heeft de mooiste musea

DUS: Iedereen moet een keer in zijn/haar leven naar NY. (dit is DUS de stelling)

Slide 16 - Slide

Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument.

Slide 17 - Slide

'Eventjes de broek omlaag'
 recorded you when u were masturbing on webcam on chat. by this time i know about all ur friends anbd family on facebook. you have 425 friend and family. you can desactivate ur account on fb but its too late. i have all their links. your video is on youtube. and u have 3 min. or i will send ur video to all ur family (...)

Slide 18 - Slide

(ik vind) .... Dat je nooit moet betalen, want als je daar aan toe geeft.....blijven ze........aftroggelen.

Immers.... de beelden blijven in hun bezit. (want/dus)

Slide 19 - Slide

Bij meervoudige argumentatie gebruik je meer dan één argument. Ieder argument is extra en staat los van de andere argumenten. Meervoudige argumentatie is de sterkste argumentatiestructuur.

Slide 20 - Slide

Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een ander argument.

Slide 21 - Slide

Het festival was drie keer niks, de hoofdact ging niet door, de WC' s waren absoluut smerig en de podia stonden teveel uit elkaar.

Maak hier een blokjesschema van!

Slide 22 - Slide

Het festival was meer dan niks. De hoofdact ging niet door. Er vloog een vogel tegen het vliegtuig. Het vliegtuig moest aan de grond blijven.

Maak hier een blokjesschema bij.

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

Mobieltjes het lokaal uit, onderwijs gaat over bildung (vorming), je bereidt ze voor op de maatschappij, als we dat willen moeten we ze beperkingen opleggen. Op je werk kun je ook niet de hele tijd op je telefoon zitten. Ik ken werkgevers die nu al geen stagiaires meer willen.
A
onderschikkende argumentatie met vier ' doorzeurtjes'
B
nevenschikkende argumentatie met vier argumenten

Slide 25 - Quiz

Tegenargument en weerlegging

Slide 26 - Slide

Als je een argument slecht, zwak of onwaar is (volgens jou)
noem je dat een
WEERLEGGING

Je kunt het dus wel eens zijn met de stelling!
Als je tegen de stelling bent, praat je over een tegenargument.
Je bent TEGEN de stelling.

Slide 27 - Slide

Het is lekker dat de aarde opwarmt! (stelling)
Dan kunnen we lekker veel zonnen. (argument voor)
(anderen zullen zeggen) Je kunt wel eerder huidkanker krijgen (argument tegen). Als je je
ECHTER goed insmeert en niet te lang in de zon blijft, is er niets aan de hand. (weerlegging)

Slide 28 - Slide

Evaluatie en afronding

Slide 29 - Slide

Heb je wat geleerd?

Slide 30 - Slide