Bijeenkomst 3 - professionele taalvaardigheid 1 - taalkundig ontleden (V1A)

Professionele taalvaardigheid
Bijeenkomst 3 - taalkundig ontleden
1 / 32
next
Slide 1: Slide
TaalHBOStudiejaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Professionele taalvaardigheid
Bijeenkomst 3 - taalkundig ontleden

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Redekundig ontleden - herhaling
  • Taalkundig ontleden
  • Oefenen en vragen stellen

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Redekundig ontleden - stappenplan
  1. Zoek de persoonsvorm.
  2. Verdeel de zin in zinsdelen.
  3. Zoek het onderwerp.
  4. Zoek het naamwoordelijk of werkwoordelijk gezegde.
  5. Zoek het lijdend voorwerp.
  6. Zoek het meewerkend voorwerp.

Slide 4 - Slide


Sleep de zinsdelen naar de juiste plek. 
onderwerp
gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
De aardige
 leraar
heeft
groep 8
een ijsje
gegeven.

Slide 5 - Drag question

Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde? De meester heeft groep 8 een ijsje gegeven.

Slide 6 - Open question


Sleep de zinsdelen naar de juiste plek. 
onderwerp
gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
Het verhaal
komt
mij
bekend
voor.

Slide 7 - Drag question

Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde? Het verhaal komt mij bekend voor.

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Video

Taalkundig ontleden
Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Werkwoord (zelfstandig, hulpwerkwoord, koppelwerkwoord)
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Aanwijzend voornaamwoord
Voorzetsel
Bijwoord

Slide 10 - Slide

Maak een zin met daarin een aanwijzend voornaamwoord.

Slide 11 - Open question

Maak een zin met daarin twee bijvoeglijke naamwoorden

Slide 12 - Open question

Maak een zin met daarin twee bijwoorden.

Slide 13 - Open question

Maak een zin met daarin een hulpwerkwoord.

Slide 14 - Open question

Taalkundig ontleden

Slide 15 - Slide

Verder oefenen...
  • ItsLearning >  materiaal taalcoaches
  • Meedoen met oefenopgaven 

Slide 16 - Slide

1. Hij                 een ongeluk              .

2. De zon                vandaag heerlijk in Barcelona.

3. Ik           hem dat vorige week                                         .

4. Hij         later toch chauffeur                       .
                      
hulpwerkwoord
koppelwerkwoord
zelfstandig
werkwoord
heeft 
gehad
schijnt
zou
gegeven
hebben
geworden
is

Slide 17 - Drag question

Bijwoord
Een bijwoord kan van alles aangeven:
  • Tijd: gisteren, morgen, straks, vroeger, tegenwoordig.
  • Plaats: er, daar, hier, ergens, nergens, overal
  • (on)zekerheid: ongetwijfeld, vast, misschien, wel, waarschijnlijk.
  • Ontkenning: niet, nooit, nimmer, geenzins
→ Ook de vraagwoorden  zijn bijwoorden: hoe, waar, waardoor, wanneer, ect). 

Slide 18 - Slide

Bijwoord
Een bijwoord kan iets vertellen over:
  • Een hele zin
  • Een werkwoord
  • Een bijvoeglijk naamwoord
  • Een ander bijwoord

Slide 19 - Slide

Verschil bijvoeglijk naamwoord en bijwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord, een bijwoord niet.
Bijvoeglijk naamwoord:
  •  Kruistocht in spijkerbroek is een prachtig(bn) boek(zn).
Bijwoord:
  •   Joëlle kan prachtig(bw) zingen (ww).

Slide 20 - Slide

Hopelijk zal de medewerker van de kantine ook de vuile gordijnen
wassen. Vuile =
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 21 - Quiz

Laatst zag ik een heel erg mooie documentaire over het Afrikaanse
continent. Heel =
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 22 - Quiz

Laatst zag ik een heel erg mooie documentaire over het Afrikaanse
continent. Erg =
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 23 - Quiz

Laatst zag ik een heel erg mooie documentaire over het Afrikaanse
continent. Heel =
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 24 - Quiz

De burgemeester moest hard lopen naar de dichtstbijzijnde bushalte. Hard =
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 25 - Quiz

De burgemeester moest hard lopen naar de dichtstbijzijnde bushalte. Dichtstbijzijnde =
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 26 - Quiz

Wanneer kijkt u die ontzettend lastige toets over magnetisme voor ons na? Wanneer =
A
voorzetsel
B
bijwoord

Slide 27 - Quiz

Wanneer kijkt u die ontzettend lastige toets over magnetisme voor ons na? Over =
A
voorzetsel
B
bijwoord

Slide 28 - Quiz

Ondanks het slechte weer kwam de boot toch omstreeks 3 uur hier aan. Omstreeks =
A
voorzetsel
B
bijwoord

Slide 29 - Quiz

Ondanks het slechte weer kwam de boot toch omstreeks 3 uur hier aan. Hier =
A
voorzetsel
B
bijwoord

Slide 30 - Quiz

Ondanks het slechte weer kwam de boot toch omstreeks 3 uur hier aan. Aan =
A
voorzetsel
B
bijwoord

Slide 31 - Quiz

Volgende keer
  • Spelling en interpunctie

Slide 32 - Slide