‘Ik denk dat het in de lente van 1943 was. Ik woonde in Amsterdam en was op het station. Ik was een jaar of 13. Op het station liepen Duitse soldaten persoonsbewijzen te controleren. Ze waren bewapend. Er heerste een grimmige sfeer. Voor mij was het in elk geval allemaal eng en onheilspellend. Opeens kwam er een jonge vrouw aan. Ze begon die soldaten zomaar uit te schelden. In het Nederlands. ‘Zijn jullie helemaal gek geworden? Wat doen jullie hier eigenlijk? Wie denk je wel dat je bent?’ Ze raakte helemaal overstuur en begon te huilen. En het gekke was: die Duitse soldaten, die ongeveer van haar leeftijd waren, kregen medelijden met haar! Ze stopten met controleren en troostten haar! Ik heb verder niet afgewacht wat er nog meer gebeurde. Maar het is me altijd bijgebleven. Zo eenvoudig kan het dus zijn! Ze was zo heftig en oprecht in haar verontwaardiging, dat ze ergens een snaar raakte bij die Duitse jongens. Met haar optreden zal ze de loop van de geschiedenis niet veranderd hebben. Maar voor mij maakte het gebeuren net het verschil. Als ik me later in mijn leven ergens over opwond, maar er toch niets van durfde zeggen, moest ik altijd aan die jonge vrouw denken. Dat zij dat toen durfde, terwijl het oorlog was. Zij, zo weerloos tegenover die geweren van die soldaten. zou ik dan nu mijn mond moeten houden? Door de herinnering aan haar is het me vaak gelukt om voor mezelf of voor anderen op te komen.