H3 Verdienen en uitgeven: innovatie, lonen en ongelijkheid

H3 Verdienen en uitgeven: innovatie, lonen en ongelijkheid
1 / 33
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

H3 Verdienen en uitgeven: innovatie, lonen en ongelijkheid

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
- uitleggen wat de relatie is tussen innovatie en arbeidsproducitviteit
je kan uitleggen hoe ontwikkelingen in de arbeidsproductiviteit de prijzen van producten beïnvloeden
- uitleggen wat de relatie is tussen inkomensongelijkheid en economische groei
- uitleggen waarom een lage tijdsvoorkeur leidt tot meer vermogensvorming

Slide 2 - Slide

We starten met het verband tussen investeringen, innovatie en lonen.
We kennen twee effecten. Ze lijken elkaar tegen te spreken, maar dat is niet zo!
Effect 1: Als de lonen in een land toenemen, zien we een daling van de investeringen door bedrijven via de concurrentie positie.
Effect 2: Als de lonen in een land toenemen, zien we een stijging van de investeringen door bedrijven via de bestedingen van consumenten.

Slide 3 - Slide

Internationale concurrentiepositie is:
A
goedkoper produceren dan andere landen
B
Sneller te kunnen produceren dan andere binnenlandse bedrijven
C
Beter en goedkoper te kunnen produceren dan andere landen
D
een slechte zaak

Slide 4 - Quiz

Als de lonen stijgen, leidt dit tot lagere investeringen door bedrijven doordat
A
de concurrentiepositie verbetert, de export stijgt en winsten toenemen
B
de concurrentie positie verslechtert, de export stijgt en winsten afnemen
C
de concurrentiepositie verslechtert, de export daalt en winsten afnemen
D
de concurrentie positie verslechtert, de export daalt en winsten toenemen

Slide 5 - Quiz

Hoe zorgen hogere lonen via de bestedingen van consumenten tot hogere investeringen?
A
door hogere netto lonen nemen de bestedingen toe en stijgen de toekomstige winstverwachtingen en investeren ze meer
B
door hogere bruto lonen nemen de bestedingen toe en dalen de winstverwachtingen en investeren ze meer
C
consumenten zullen meer geld over houden en investeren op de kapitaalmarkt
D
consumenten zullen in plaats van te werken kiezen voor beleggen

Slide 6 - Quiz

Nu kijken we naar innovatie en de arbeidsproductiviteit.
We spreken van innovatie als er vernieuwing van producten en/of productieprocessen is. Bij procesinnovatie veranderen de producten niet, maar wordt het productie proces productiever. De arbeidsproductiviteit stijgt hierdoor.

Slide 7 - Slide

Het aanschaffen van een nieuwe machine is een voorbeeld van:
A
productinnovatie
B
procesinnovatie

Slide 8 - Quiz

Als gevolg van ... is de arbeidsproductiviteit de afgelopen honderd jaar fors gestegen
A
productinnovatie
B
procesinnovatie

Slide 9 - Quiz

PROCESINNOVATIE

PRODUCTINNOVATIE

Betere camera op smartphone
Automatisch luchtvochtigheid bepaling kassen
IDEAL betalingen
Metselmachine
Klimaatneutrale woning
Hamburgersmaak kauwgum

Slide 10 - Drag question

kapitaalintensief
Arbeidsintensief
automatisering
werkloosheid
hogere arbeidsproductiviteit
Vroeger
Ambachterlijk

Slide 11 - Drag question

Lagere loonkosten per product
Hogere loonkosten per product
Lonen stijgen met 3%
Arbeidsproductiviteit stijgt met 4%
Lonen dalen met 5%
Arbeidsproductiviteit daalt met 10%
Lonen stijgen met 3%
Arbeidsproductiviteit daalt met 4%
Lonen dalen met 3%
Arbeidsproductiviteit stijgt met 4%

Slide 12 - Drag question

Juist
Onjuist
Arbeidsproductiviteit kan toenemen door scholing
Als bedrijven duurzaam gaan ondernemen zullen de bedrijfskosten op korte termijn dalen
Bij het stijgen van de arbeidsproductiviteit daalt de kostprijs van een product

Slide 13 - Drag question

We gaan nu kijken naar het verband tussen economische groei en ongelijkheid.
Inkomensongelijkheid heeft volgens economen voor- en nadelen. 
Als voordeel zeggen ze: bij grote ongelijkheid is er een prikkel harder te werken of een opleiding te volgen, om zo een hoger loon te verdienen.

Slide 14 - Slide

Als nadeel zeggen Economen: rijke mensen sparen een groot deel van hun inkomen, dus veel rijke mensen zorgen voor lagere bestedingen. Dat komt door een lage tijdsvoorkeur: De voorkeur van huidige consumptie boven toekomstige consumptie.  

Slide 15 - Slide

Als iemand een hoge tijdsvoorkeur heeft, zal deze persoon
A
Consumptie naar voren halen en dus sneller lenen
B
Consumptie naar voren halen en dus sneller sparen
C
Consumptie uitstellen en dus sneller lenen
D
Consumptie uitstellen en dus sneller sparen

Slide 16 - Quiz

Consumenten die sparen hebben juist een ... tijdsvoorkeur.
A
hoge
B
lage

Slide 17 - Quiz

Consumenten die lenen hebben een ... tijdsvoorkeur
A
hoge
B
lage

Slide 18 - Quiz

Ook zeggen economen dat grote ongelijkheid zorgt voor minder investeringen in menselijk kapitaal. Arme mensen kunnen geen opleiding betalen en blijven hierdoor laag productief. 

Slide 19 - Slide

Bij welke productiefactor hoort het begrip menselijk kapitaal?
A
natuur
B
arbeid
C
kapitaal
D
ondernemerschap

Slide 20 - Quiz

Door als werkgever te investeren in scholing van de werknemer kan het menselijk kapitaal toenemen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quiz

Leg uit dat een lage tijdsvoorkeur tot meer vermogensvorming leidt.

Slide 22 - Open question

Welke drie andere inkomens uit vermogen kennen we. Naast rente ook....

Slide 23 - Open question

Inkomensongelijkheid geven we weer in een Lorenz curve.

Slide 24 - Slide

Kijk naar de grafiek.
Wat geeft de Lorenz curve aan?
A
de armste 30% van de mensen verdient 30% van het inkomen
B
de armste 30% van de mensen verdient 3% van het inkomen
C
de rijkste 70 % van de mensen verdient 40 % van het inkomen
D
de rijkste 30 % van de mensen verdient 60% van het inkomen

Slide 25 - Quiz

Hoe krommer de Lorenz curve des te ongelijkeer is het inkomen verdeeld
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quiz

Hoeveel verdient de armste 40% volgens de Lorenz curve?
A
90% van het inkomen
B
10% van het inkomen
C
40% van het inkomen
D
20% van het inkomen

Slide 27 - Quiz

Hoeveel verdient de rijkste 20% volgens de Lorenz curve?
A
90% van het inkomen
B
10% van het inkomen
C
50% van het inkomen
D
20% van het inkomen

Slide 28 - Quiz

De Lorenz curve in Nederland is veel vlakker dus minder krom dan in de VS
A
Goed
B
Fout

Slide 29 - Quiz

Welk begrip omschrijft 'dat de inkomensverschillen kleiner worden'?

Slide 30 - Open question

Zet de juiste uitspraak bij het juiste stelsel
Inkomensongelijkheid wordt bij dit stelsel groter
Dit stelsel zorgt voor nivellering
Progressief belastingstelsel
Degressief belastingstelsel

Slide 31 - Drag question

Nivellering
Denivellering
Het percentage van de hoogste schijf in box 1 wordt verhoogd
Door bezuinigingen besluit de regering tot verlaging van de huurtoeslag

Slide 32 - Drag question

Ik begreep deze Lesson up goed.
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll