K 4- gram A en B - Naamvallen stap voor stap uitleg

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Stappenplan naamvallen

1e, 3e en 4e naamval

met voorzetsels

Doelen

Ik ken de voorzetsels met de 3e naamval

Ik ken de voorzetsels met de 4e naamval

Ik kan de zin ontleden 

(onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp)

Schrijf alle voorzetsels op met de
3e naamval!

Schrijf alle voorzetsels op met de
4e naamval!

Schrijf alle
bezittelijke voornaamwoorden
op.

Bij welke Groep horen de
bezittelijke voornaamwoorden?

Behalve de bezittelijke voornaamwoorden
hebben we nog
2 woorden die bij deze Groep horen,
welke??

Schrijf de 1e, 3e en 4e naamval op van mannelijk.
der en de ein- Gruppe
schrijf als volgt:
1. der - ein-
3. ....... - .....
4. ....... - .....

Schrijf de 1e, 3e en 4e naamval op van
vrouwelijk (rijtje)!
der en de ein- Gruppe

Schrijf de 1e, 3e en 4e naamval op van onzijdig !

der en de ein- Gruppe

Schrijf de 1e, 3e en 4e naamval op van meervoud.
der en de ein- Gruppe

Hoe moet dat nou met die naamvallen

Stap 1:

Staat er een voorzetsel voor de woordgroep?

Wat is het voorzetsel hier?

Morgen komme ich mit ........ (mijn) Mutter nach Berlin.

1. mit
2. Mutter
3. mein
4. Morgen

Stap 2

Is het zelfstandignaamwoord

m/v/o of mv?

Moet je een woord van 

der-groep of ein- groep 

opschrijven?

mit ........ (mijn) Mutter
Is Mutter m/v/o/mv?

Welke naamval heeft mit?

Morgen komme ich
mit ........ (mijn) Mutter nach Berlin.
der of ein groep?

1. DER-Groep
2. EIN-Groep

Je weet nu:

- is er een voorzetsel in de zin 

-  welk woord je moet vertalen, 

- en of het woord in der Gruppe of ein- Gruppe staat.

Nu moet je kijken hoe je de naamval kan vinden. 

Morgen komme ich mit ........ (mijn) Mutter nach Berlin.


Wat is de eerste stap als je een naamval
in de zin moet invullen?

1. Is er een voorzetsel in de zin?
2. Ontleden

Je weet nu:

-  dat "mit" een voorzetsel is 

- en dat het de 3e naamval heeft. 

Je moet nu bepalen welk woord ervoor zorgt dat je naar 

m / v /o / mv  moet kijken?

Welk woord bepaald of je het over
der/die/das /die (mv) hebt?


Morgen komme ich mit ........ (mijn) Mutter nach Berlin.

1. Morgen / m
2. mit / v
3. Berlin/m
4. Mutter /v

Je weet nu:

- welk woord je moet vertalen, 

- wat de vertaling is 

- en of het woord in der Gruppe of ein- Gruppe staat.

- en dat het een voorzetsel is met de 3e naamval..

- en dat het een - die woord - is

- schrijf dan de naamval op

Wat wordt dan de vervoeging van het woord "mein"?
Morgen komme ich mit ........ (mijn) Mutter nach Berlin.

1. meinem
2. meiner
3. meinen

Vertaal de volgende woorden

Gebruik het stappenplan

Ohne ...... (de) Junge macht es kein Spaß.

1. der
2. dem
3. den

Wir suchen ständig nach ...... (jouw) Kind.

1. deinem
2. dein
3. deine
4. deinen

Um ....... (zijn) Kinder(mv) zu beruhigen, sang er Lieder.

1. seinem
2. seine
3. seiner
4. seinen

Was hast du zu ....... (het) Kind gesagt?

1. dem
2. den
3. die
4. das

Wat nu als er geen voorzetsels 

in de zin staat??

Dan ga je de zin ontleden!

Geen voorzetsels in de zin.
Wat is de volgende stap?

Stap 4:

Zinnen ontleden!

Onderwerp: 1e naamval (wie doet wat)

Lijdend voorwerp: 4e naamval (wie/wat + gezegde + onderwerp)

Meewerkend voorwerp: 3e naamval (aan/voor )

Habt ihr ... (het) Veranstaltung organisiert?

Hat er (het) ... Konzert gesehen?

Leider haben sie (de)... Kochkurs nicht gemacht.

Wat is in deze zin het onderwerp?

...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk.

1. ...(mijn) Mutter
2. gibt
3. ... (haar) Vater
4. ... (een) Geschenk

Wat wordt dan de juiste vervoeging?

...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk

1. mein Mutter
2. meine Mutter
3. meiner Mutter
4. meinen Mutter

Wat is in deze zin het meewerkend voorwerp?

...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk

1. ... (mijn) Mutter
2. gibt
3. ... (haar) Vater
4. ... (een) Geschenk

Wat wordt de juiste vervoeging?

...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk.

1. ihre Vater
2. ihrer Vater
3. ihrem Vater
4. ihr Vater

Wat is in deze zin het lijdend voorwerp?

...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk.

1. ... (mijn) Mutter
2. gibt
3. ... (haar) Vater
4. ... (een) Geschenk

Wat wordt de juiste vervoeging?

...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk.

1. eine Geschenk
2. eines Geschenk
3. ein Geschenk
4. einen Geschenk

Lernen

Ken de voorzetsels de 3e en 4e naamval

Ken de bezittelijke voornaamwoorden

Ken de rijtjes van de der-groep en ein-groep

Persoonlijke voornaamwoorden

de persoonlijke voornaamwoorden in de 1e , 3e en 4e naamval

Evaluatie

Wat vind je nog lastig?