Herhaling H1

Welkom bij Economie

Boek, pen, rekenmachine, schrift en Chromebook(dicht) op tafel 
1 / 34
next
Slide 1: Slide
EconomieVoortgezet speciaal onderwijsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerroute VKLeerroute VGLeerroute VTLeerjaar 1,2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Welkom bij Economie

Boek, pen, rekenmachine, schrift en Chromebook(dicht) op tafel 

Slide 1 - Slide

afspraken
  • Je luistert naar elkaar.
  • Spullen mee (boek, Chromebook, pen en rekenmachine)
  • Je gaat netjes met elkaar om.

Slide 2 - Slide

Leerdoelen 1.1 
  • waar economie over gaat.
  • voorbeelden van wat jijzelf met de economie te maken hebt.
  • hoe bedrijven en de overheid met de economie te maken hebben.
  • hoe je een geldbedrag op de juiste manier noteert en uitspreekt.

Slide 3 - Slide

Leerdoelen 1.2
  • Over ruil en het ontstaan van geld.
  • Welke soorten geld er zijn.
  • Hoe je met verschillende soorten geld kunt betalen.
  • Hoe je kunt bereken hoeveel geld er op je rekening staat.

Slide 4 - Slide

Leerdoelen 1.3
  • Je kunt uitleggen hoe consumentenorganisaties jou als consument kunnen helpen.
  • Je kunt een vergelijkend warenonderzoek gebruiken.
  • Je kunt een gemiddelde berekenen.
  • Je weet hoe de overheid jou als consument beschermt met wetten.
  • Je weet wat garantie is.

Slide 5 - Slide

Leerdoelen 1.4 
  • Je kunt nu voorbeelden geven hoe je aan productinformatie komt
  • Je kunt nu uitleggen wat je aan garantie hebt
  • Je kunt nu voorbeelden geven hoe de overheid jou als consument helpt
  • Je kunt nu uitleggen hoe consumentenorganisaties jou kunnen helpen
  • Je kunt nu een gemiddelde berekenen

Slide 6 - Slide

Rekenen
  • Geldbedrag noteren 
  • Geldbedrag afronden
  • Nieuw saldo 
  • Te berekenen percentage 
  • gemiddelde bereken


Klaar? >>> Begrippen leren, herhalingsopgaven of plus opgaven maken 

Slide 7 - Slide

Hoe rekenen van maand naar week?
Hoe rekenen van week naar maand?
  • 52 weken in een jaar
  • 12 maanden in een jaar
tijd
maand
jaar 
week
aantal
12
1
52
tijd
week
jaar 
maand
aantal
52
1
12

Slide 8 - Slide

Huiswerk 1.2 (denk aan de leerdoelen)
  • Je weet waardoor mensen verschillende behoeften hebben.
  • Je kent het verschil tussen sociale beïnvloeding en commerciële beïnvloeding.
  • Je weet waarom fabrikanten en winkeliers reclame maken.
  • Je kunt met een percentage een getal uitrekenen.
  • Je weet wat een doelgroep is.




Slide 9 - Slide

  1. sociale beïnvloeding
  2. commerciële beïnvloeding 

Slide 10 - Slide

Reclame 

Slide 11 - Slide

Rekenen binnen de economie: een aantal regels

€ 2,50

€ 3.000

Slide 12 - Slide

Afronden
2 cijfers achter de komma? kijk naar het 3e getal!
€8,904 = €8,905
€151,226 = €151,237

Onthoud: onder de 5 is naar beneden, vanaf 5 naar boven afronden!!!

Slide 13 - Slide

Gemiddelde berekenen
stap 1:     Alle getallen optellen 

Stap 2     Delen door de hoeveelheid getallen die je opgeteld hebt

Slide 14 - Slide

Even oefenen 
Rond 105,8765 af op 2 decimalen 
Bereken het gemiddelde van 120, 150, 4000, 100.

Slide 15 - Slide

procenten rekenen.
12% korting op een broek van 59,99 euro
a. hoeveel korting krijg je?
b. hoe duur is de broek na de korting. 

Slide 16 - Slide

Leerdoelen 1.2
  • Je weet waardoor mensen verschillende behoeften hebben.
  • Je kent het verschil tussen sociale beïnvloeding en commerciële beïnvloeding.
  • Je weet waarom fabrikanten en winkeliers reclame maken.
  • Je kunt met een percentage een getal uitrekenen.
  • Je weet wat een doelgroep is.




Slide 17 - Slide

Leerdoelen 1.3

Slide 18 - Slide

Wat is een behoefte?

Slide 19 - Open question

Welk goed behoort tot de basisbehoeften?
A
Bier
B
Water
C
Computer
D
Telefoon

Slide 20 - Quiz

Welke dienst behoort tot de basisbehoeften?
A
Kapper
B
Dokter
C
Ortho
D
Nagelstyliste

Slide 21 - Quiz

Het nieuwe schooljaar is weer begonnen en Dean heeft de volgende schoolspullen gekocht: 1 etui van € 5 , 2 potloden van € 1,- per stuk en 6 rollen kaftpapier van € 0,50 per stuk Wat was de gemiddelde prijs van 1 artikel?

Slide 22 - Open question

Geld waarover je kunt beschikken, dus het bedrag wat je ergens aan uit kunt geven noemen we...
A
Behoefte
B
Budget

Slide 23 - Quiz

0

Slide 24 - Video

Welk begrip past bij het vorige filmpje?
A
Commerciële beïnvloeding
B
Sociale beïnvloeding

Slide 25 - Quiz

Erwin neemt een proefabonnement op de krant. Normaal kost dit abonnement € 15,-. Nu krijgt Erwin 27% korting. Wat betaalt Erwin nu voor het proefabonnement? Leg je antwoord uit met een berekening!

Slide 26 - Open question

Wat is een vergelijkend warenonderzoek?

Slide 27 - Open question

Wat doet de NVWA (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit)?

Slide 28 - Open question

Consumentenorganisaties zijn er om de consument te steunen. Welke steun mag je van een consumentenorganisatie verwachten?

A
Advies aan bedrijven over consumenten
B
Controle op de Warenwet
C
Betrouwbare informatie over producten
D
Uitleg over je rechten als consument

Slide 29 - Quiz

Wanneer je een nieuw product koopt, dan wil je dat dit een deugdelijk product is. Wanneer het toch (te) snel kapot gaat, dan heb kun je ermee terug gaan naar de winkel, omdat je je garantie hebt. Wat kan de winkelier dan doen?

Slide 30 - Open question

Amy heeft de volgende uitgaven in de maand: € 120 aan huishoudelijke uitgaven, € 600 aan vaste lasten en € 150 aan incidentele uitgaven. Amy heeft een weekloon van € 200. Heeft Amy dan een tekort of een overschot en welk bedrag heeft zij tekort of over?

A
Tekort, € 3,33
B
Over, € 3,33
C
Tekort, € 70
D
Over € 70

Slide 31 - Quiz

Tess krijgt € 20 zakgeld per maand en krijgt om de 2 weken € 15,- voor het oppassen. Welk bedrag heeft Tess per maand te besteden?

Slide 32 - Open question

Jesse wil voor zijn verjaardag over 5 maanden een nieuwe telefoon kopen van € 1500. Hij heeft al € 800 bij elkaar gespaard. Zijn ouders leggen € 400 bij. Welk bedrag moet Jesse per maand reserveren om die telefoon te kunnen kopen op zijn verjaardag?
A
€ 50
B
€ 60
C
€ 300
D
€ 400

Slide 33 - Quiz

Hoe verwacht je dat je de toets over hoofdstuk 1 gaat maken?
Goed, ik vond de lesstof niet zo moeilijk.
Goed, alle lesstof is uitgebreid behandeld.
Ik weet het niet, maar ik ga ervoor!
Dit wordt een drama. Ik zie op tegen de rekenvragen.
Een goede voldoende moet wel lukken.

Slide 34 - Poll