Unit 2: Voorbereidingsles Summative Writing

Week 1
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Week 1

Slide 1 - Slide

Les 1

Lesdoelen

Je weet wat je moet kennen voor de Summative Writing.
Je herhaalt de lesstof van de unit.

Slide 2 - Slide

In deze Summative Writing:
Waar gaat de reis heen?
  • Verkeer (traffic)
  • De weg wijzen (giving directions)
  • Reizen (to travel)
  • Activiteiten (activities)

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Opdracht 1: Wat zie jij op de afbeelding? (volgende dia)
Schrijf minimaal 5 zinnen over wat je ziet in de afbeelding.
Schrijf complete Nederlandse zinnen!

Slide 5 - Open question

Slide 6 - Slide

Opdracht 2: Grammatica
Inversie

Slide 7 - Slide

Maak de zin af:
1. Ik ga met de fiets naar school.
Eerst _______________________________________

Slide 8 - Open question

Maak de zin af: 2. Ik ga de tweede straat rechtsaf.
Daarna _____________________________________

Slide 9 - Open question

Maak de zin af: 3. De bus stopt bij de bushalte.
Vervolgens _________________________________

Slide 10 - Open question

Maak de zin af: 4. Zij gaan naar het winkelcentrum om te shoppen.
Dan _________________________________________

Slide 11 - Open question

Opdracht 3: Grammatica
Maak deze opdracht in je schrift/mapje:

Zijn de zinnen goed of fout? Verbeter de foute zinnen ook!

1. Wij vertrekken om acht uur naar het vliegveld.
2. Vervolgens wij gaan met het vliegtuig naar Spanje.
3. Daarna wij nemen de taxi naar een hotel.
4. Bij het hotel je kan zwemmen want er is een zwembad.
5. Op zondag gaan wij weer terug naar huis.
6. Dan ik ga naar school op maandag. 


Slide 12 - Slide

Opdracht 4:            Het formaat
Schrijf de antwoorden in je
schrift
Wat voor tekst is dit?
________________________

Waarom denk je dit?
________________________

Slide 13 - Slide

Opdracht 5:
Schrijf (op een los blaadje) een brief naar een vriend van je over een optreden (performance) van een artiest waar je dit weekend heen gaat. Beschrijf:

  • Waar ga je heen? (Bestemming)
  • Waarom ga je er heen? (Activiteiten)
  • Hoe ga je er heen? (vervoersmiddelen)

Slide 14 - Slide