25. Hoofdstuk 4 verwijswoorden

PLANNING VAN DEZE LES
1.  Werkwoordspelling: de drie stappen in vogelvlucht
2.  Hoofdstuk 4: de theorie

LESDOELEN
- je weet wat een signaalwoord is
- je weet dat een signaalwoord voorafgegaan wordt door een komma
- je (her)kent de signalen

1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

PLANNING VAN DEZE LES
1.  Werkwoordspelling: de drie stappen in vogelvlucht
2.  Hoofdstuk 4: de theorie

LESDOELEN
- je weet wat een signaalwoord is
- je weet dat een signaalwoord voorafgegaan wordt door een komma
- je (her)kent de signalen

Slide 1 - Slide

Wat onder werkwoordspelling valt:
persoonsvorm tegenwoordige tijd:   nu werk ik 
persoonsvorm verleden tijd:                   vroeger werkte zij
voltooid deelwoord:                                  hij heeft daar gewerkt
gebiedende wijs:                                       werk ze!
bijvoeglijk naamwoord:                           de werkende student

Slide 2 - Slide

ONTHOUDEN
(stap 1) Je zet de zin in een andere tijd om de pv te vinden. 
'Ik kijk naar mijn docent' → de pv is:   

(stap 2) Je zoekt het hele werkwoord, het infinitief, van de pv.
'Ik kijk naar mijn docent' →  het infinitief is: 

(stap 3) Je haalt -en van het hele werkwoord van de pv af. Nu heb je de stam van het werkwoord. → de stam van de pv is: 






Slide 3 - Slide

HET NEDERLANDS IS GEBASEERD OP KLANKEN
►Hoe klinkt het hele werkwoord? 

Plakken - de stam 'plakk' wordt de ik-vorm plak
Kappen - de stam 'kapp' wordt de ik-vorm kap




Slide 4 - Slide

HET NEDERLANDS IS GEBASEERD OP KLANKEN
►Als de stam anders klinkt dan het hele werkwoord:  

Weten - de stam 'wet' wordt de ik-vorm weet.
Klagen - de stam 'klag' wordt de ik-vorm klaag.
Beoordelen - de stam 'beoordel' wordt de ik-vorm beoordeel



Slide 5 - Slide

HET NEDERLANDS IS GEBASEERD OP KLANKEN
... en harde klanken ook: 
Verhuizen - de stam 'verhuiz' wordt de ik-vorm verhuis
fuiven - de stam 'fuiv' wordt de ik-vorm fuif

► Hier combineer je twee regels: 
Lezen -  de stam 'lez' wordt de ik-vorm lees
Beleven - de stam 'belev' wordt de ik-vorm beleef.
Schaven - de stam 'schav' wordt de ik-vorm schaaf.






Slide 6 - Slide

HET NEDERLANDS IS GEBASEERD OP KLANKEN
Hierbij klinkt de stam hetzelfde als het hele werkwoord: 

Kijken - de stam 'kijk' is hetzelfde als de ik-vorm kijk.
Worden - de stam 'word' is hetzelfde als de ik-vorm word.
Vinden - de stam 'vind' is hetzelfde als de ik-vorm vind.
Branden - de stam 'brand' is hetzelfde als de ik-vorm brand





Slide 7 - Slide

We gaan terug naar Taalblokken en wel Hoofdstuk 4: samenhang. 



Slide 8 - Slide

de regels van de tegenwoordige tijd
Alle werkwoorden zijn of sterk (middeleeuws) of zwak. Voor ALLE werkwoorden geldt dezelfde regel in de tegenwoordige tijd.

Handig: ik wil geen t(hee), jij wilt t(hee).

Het verschil tussen beide werkwoorden zie je alleen in de verleden tijd. 
- Elk sterk werkwoord heeft wat anders in de verleden tijd.
- Elk zwak werkwoord heeft zich aan dezelfde regel te houden. 

Slide 9 - Slide

de regels van de tegenwoordige tijd
Alle werkwoorden zijn of sterk (middeleeuws) of zwak. Voor ALLE werkwoorden gelden de volgende regels in de tegenwoordige tijd:

Het onderwerp is 'ik'. ► Dan krijgt de pv de ik-vorm.
Ik luister naar de docent :)

Het onderwerp is enkelvoud, maar geen 'ik'. ► Dan krijgt de pv de ik-vorm + t
Jij luistert ook. 

Het onderwerp staat in het meervoud ► dan krijgt de pv het hele werkwoord
Wij luisteren allemaal. 

Slide 10 - Slide

De piano van de buurman (smergelen)

Slide 11 - Open question

En, of, dat, en de komma
  • Let op bij een zin met de woorden 'en', 'of', 'dat' en let ook op bij een komma. 

Het betekent dat de zin uit meer dan één zin bestaat. Een komma is een ademhalingspauze. 

- een signaalwoord heeft een komma (en een spatie) ervóór: 
'ik denk, dus ik besta'

Slide 12 - Slide

En, of, dat, en de komma
  • Elke zin heeft een eigen persoonsvorm en een eigen onderwerp.

Zinnen met 'en', 'of', 'dat' en een komma bestaan dus uit meer dan één zin. Je moet dus vaker dan één keer werkwoordspelling toepassen op de persoonsvorm. 
'ik kwam, ik zag en ik overwon'

Slide 13 - Slide

Hij (klirren) en jullie (plurken) je ongans.

Slide 14 - Open question

2. THEORIE: SAMENHANG
Hoe breng je samenhang aan in jouw tekst? 
a) de tekstconventies en 
b) de signaalwoorden. Die smeden jouw tekst samen. 

Dit wordt ook een tekstverband genoemd.

Slide 15 - Slide

Het tekstverband zorgt ervoor dat woorden, zinnen en alinea's met elkaar samenhangen.
  • Hoe doen ze dat?
Door signaalwoorden. Deze geven een signaal af aan de rest van de zin. 
  • Voorbeeld: Want, daardoor, daarom, om die reden, omdat
Dit zijn allemaal signaalwoorden die een reden aangeven. Belangrijk: je kunt ze onderling uitwisselen, omdat ze hetzelfde signaal afgeven. 

Slide 16 - Slide

SIGNAALWOORDEN

Aan een signaalwoord zie je dus met welk signaal je te maken hebt. 



Slide 17 - Slide

SIGNAALWOORDEN
Je begrijpt iemand beter door de signaalwoorden. 

→ Let er dus op als je er een tegenkomt in een zin of als je het hoort!


 Op de volgende slides zie je veelvoorkomende tekstverbanden.
 Daarna een Kahoot over die tekstverbanden.


Slide 18 - Slide

TEKSTVERBANDEN

Er zijn verschillende tekstverbanden met eigen signaalwoorden. Weet je nog? 

  • de tegenstelling [ maar, hoewel, daarentegen ]  
  • de opsomming [ bovendien, ten eerste, ten tweede, ook, eerst...toen ] 
  • de toelichting [ zo, bijvoorbeeld, zoals, op deze manier ] 
  • de tijd en de volgorde daarin [ gisteren, vervolgens, vroeger, nu, toen, daarna ]  
                     

Slide 19 - Slide

TEKSTVERBANDEN
  • de voorwaarde [ als, indien, in het geval dat ]  
  • de reden vanuit mijzelf [ want, omdat, daarom, daardoor ]
  • de reden vanuit iets of iemand anders [ doordat, dankzij, als gevolg van, dat komt door, waardoor, zodat ]
  • de conclusie [ dus, concluderend, kortom, dat houdt in ]
  • het doel-middel of middel-doel [ om te, opdat, door middel van, daarmee, met de bedoeling ]
                     

Slide 20 - Slide

OEFENEN

Op de volgende slide Kahoots over signaalwoorden

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Link

Slide 23 - Link

Slide 24 - Link

3F Thema | Bouwstenen H4
Leesleer 4.1 en maak alle opdrachten. De eindopdracht hoef je niet te doen.
4.2 Lezen: alle opdrachten maken, behalve 3, 5, 6, 7, 10e, 12, 13b, 18, 19b, 21, 25, 27
4.3 Schrijven: alle opdrachten maken, behalve 7, 9b, 10, 11, 17, 18;
4.4 Luisteren: alle opdrachten maken, behalve 1, 3, 9d, 15, 17, 18, 21;
4.8 Samengevat: woordtrainer en lesstof (behalve: 'een samenhangende tekst schrijven'). Voor elke paragraaf geldt: inclusief de woordtrainer en lesstof.

Niet
Alles over de vaste tekststructuren. Ook Ik heb deze opdracht uitgevoerd mag je laten schieten. Wil je meer oefenen, dan is Versterk jezelf een goede optie.









Slide 25 - Slide

WANNEER IS DE TOETS?
Dit komt in Magister te staan. Reken op dinsdag 25 maart voor H4, mits je alle vereiste opdrachten afhebt. 

Slide 26 - Slide

EINDE VAN DE LES

Slide 27 - Slide