This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 120 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
www.bioplek.org
Slide 12 - Link
Zuurstof gaat hier de lever in
Veel voedingsstoffen komen de lever binnen
Hier mondt de galgang in uit
Bloed stroomt de lever uit
Poortader
Leverader
Leverslagader
Twaalfvingerige darm
Slide 13 - Drag question
Functies van de lever:
De lever kan voedingsstoffen zoals eiwitten omzetten in .....
glycogeen
gal
ureum
alchol, drug en medicijnen
de lever kan schadelijke stoffen zoals ............... afbreken
de lever breekt overtollige eiwitten af, bij dit proces ontstaat ...........
De lever produceert ......... en dit helpt bij het afbreken van vet.
De lever kan de glucosegehalte op pijl houden door ................ om te zetten naar glycogeen
fibrogeen
Slide 14 - Drag question
Hoeveel chromosomen zijn er aanwezig in een menselijke lever cel?
A
46
B
23
C
48
D
10000
Slide 15 - Quiz
Bloed dat via de poortader de lever in stroomt bevat................dan bloed uit de leverslagader
A
Meer zuurstof
B
Minder zuurstof
Slide 16 - Quiz
Hoe komen de aminozuren die opgenomen zijn in de dunne darm bij de lever?
A
Via de aorta
B
Via de leverader
C
Via de poortader
D
Via de lymfeklieren
Slide 17 - Quiz
Welke klier heeft invloed op de bloedsuikerspiegel?
A
Maagklier
B
Galblaasklier
C
Alvleesklier
Slide 18 - Quiz
Hiernaast zie je het mechanisme achter de homeostase van de bloedsuikerspiegel. Wat stelt nummer 1 voor?
A
Insuline
B
Glucagon
C
Glucose
D
Glycogeen
Slide 19 - Quiz
Hoe wordt de bloedsuikerspiegel gereguleerd in het lichaam?
A
Door het zenuwstelsel
B
Door honger en dorst
C
Door middel van hormonen
D
Door glucose
Slide 20 - Quiz
Als de bloedsuikerspiegel in je bloed te laag is, wordt....
A
minder glucagon en minder insuline afgegeven
B
meer glucagon en minder insuline afgegeven
C
meer glucagon en meer insuline afgegeven
D
minder glucagon en meer insuline afgegeven
Slide 21 - Quiz
Op welke plaats in een cel van je lever worden eiwitten gevormd?
A
in de kern
B
in het cytoplasma, aan de mitochondriën
C
in de mitochondriën
D
in het cytoplasma, aan de ribosomen
Slide 22 - Quiz
Hoe komt de monoglyceriden die opgenomen zijn in de dunne darm bij de lever?
A
Via de aorta
B
Via de leverader
C
Via de poortader
D
Via de lymfeklieren
Slide 23 - Quiz
Wat is geen taak van de lever?
A
Opslag glucose
B
Afbraak afvalstoffen
C
Aanmaak essentiële aminozuren
D
Opbouw cholesterol
Slide 24 - Quiz
Wanneer gaat de lever zeker geen glycogeen afbreken?
A
Als je al een tijdje niets gegeten hebt
B
Als je pas iets met koolhydraten gegeten hebt
C
Als je bloedsuiker laag is
D
Als je veel insuline in je bloed hebt
Slide 25 - Quiz
Oud examenvraag. De giftigheid van parathion en para-ozon is afhankelijk van de manier van opname. Welke van de beweringen zijn juist?:
1. Para-oxon wordt in het spijsverteringskanaal of in de lever omgezet in een niet-giftige stof. 2. Parathion wordt in de lever omgezet in een niet-giftige stof. 3. Parathion wordt in het spijsverteringskanaal of in de lever omgezet in een giftigere stof.
A
1 en 2
B
1 en 3
C
2 en 3
D
1, 2 en 3
Slide 26 - Quiz
Wat voor lichaamskleur heeft iemand die een leveraandoening heeft?
A
blauw
B
rood
C
geel
D
wit
Slide 27 - Quiz
Wat is de functie van de lever met betrekking tot gal?