This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Lezen
timer
15:00
Slide 1 - Slide
Wat gaan we doen?
Vorige les:
Uitleg voorzetsels
Uitleg voornaamwoorden (bez. vnw
en pers. vnw)
Deze les:
Uitleg hulpwerkwoord en zelfstandig werkwoord
Doel van de les:
- Je kunt het zww en het hww benoemen in een zin
Slide 2 - Slide
Hieronder staan werkwoorden. Probeer deze werkwoorden in twee groepen te verdelen.
Kijken
Doorsturen
Opzetten
Luisteren
Bouwen
Waarom heb je voor deze verdeling gekozen?
Wegsturen
Opzoeken
Vouwen
Inpakken
Koken
Verhuizen
Installeren
Aaien
Afmaken
Uitrekenen
Slide 3 - Slide
Niet-scheidbaar wwscheidbaar ww
Kijken
Luisteren
Bouwen
Vouwen
Koken
Installeren
Aaien
Doorsturen
Opzetten
Wegsturen
Opzoeken
Inpakken
Afmaken
Uitrekenen
Ik bouw een huis Ik reken de som uit
Slide 4 - Slide
Niet-scheidbaar wwscheidbaar ww
Kijken
Luisteren
Bouwen
Vouwen
Koken
Installeren
Aaien
Doorsturen
Opzetten
Wegsturen
Opzoeken
Inpakken
Afmaken
Uitrekenen
Ik bouw een huis Ik reken de som uit
Hoe zit het hier dan mee? Ik loop de school uit.
Slide 5 - Slide
Woorden als in, op, tussen, door, langs, naar, achter, voor, onder, tijdens, sinds, dankzij, etc noemen we voorzetsels.
---> kastwoordjes (onder de kast)
---> feestwoordjes (tijdens het feest)
Let op: soms is het geen voorzetsel, maar deel van een scheidbaar werkwoord (ik reken de som uit).
Slide 6 - Slide
Wat gaat hier mis?
- Ik heb me boek helaas vergeten.
- Hun hebben jou fietssleutel gevonden.
- Lever hier u lege flessen in.
Slide 7 - Slide
Wat gaat hier mis?
- Ik ben mijn boek helaas vergeten.
- Zijhebben jouw fietssleutel gevonden.
- Lever hier uw lege flessen in.
De vetgedrukte woorden noemen we .... ?
De rode woorden noemen we .... ?
Let op: Het regent dat het giet.
Slide 8 - Slide
Je kunt het bezittelijk vnw ook zelfstandig gebruiken
Ik ben mijn boek helaas vergeten.
Het is de mijne.
Zij hebben jouw fietssleutel gevonden.
Het is de jouwe
Lever hier uw lege flessen in.
Het zijn de uwe
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
huiswerk:
opdr 1 t/m 6, blz 9 t/m 13
timer
5:00
Slide 11 - Slide
In een zin is 1 werkwoord altijd het belangrijkst. Dit noemen we het zelfstandig werkwoord.
Als een zin maar 1 werkwoord heeft, dan is dat automatisch het zelfstandig werkwoord. Het andere werkwoord (of de andere werkwoorden) is dan het hulpwerkwoord.
Ik fiets naar school.
Ik heb gevoetbald met mijn vrienden
We zouden ons moeten haasten.
Slide 12 - Slide
Hulpwerkwoord (HWW) en zelfstandig werkwoord (ZWW)
Memphis scoort een doelpunt.
Memphis scoort een doelpunt.
Memphis heeft een doelpunt gescoord.
Memphis heeft een doelpunt gescoord.
Memphis zal een doelpunt moeten scoren.
Memphis zal een doelpunt moeten scoren.
Slide 13 - Slide
Wat is het zww in deze zin? Voetballen kan Max als de beste!
A
beste
B
kan
C
voetballen
Slide 14 - Quiz
Wat is het hww in deze zin? Ik ga vanmiddag een taart bakken.
A
ga
B
bakken
Slide 15 - Quiz
Wat is het zww in deze zin? Ik loop wel even met je mee.
A
loop
B
mee
C
loop mee
Slide 16 - Quiz
Hoeveel hww's heeft deze zin? Ik zal een baantje moeten gaan zoeken.
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 17 - Quiz
Wat is het zww in deze zin? Ik zal een baantje moeten gaan zoeken.
A
zal
B
moeten
C
gaan
D
zoeken
Slide 18 - Quiz
Wat ga je nu doen?
..... maak opdracht 7 en 8, blz 13 en 14.
..... klaar? Maak dan de zelftoets online (SOM --> leermiddelen --> Op Niveau Online --> Taalverzorging 7 --> opdrachten --> zelftoets
.... Bekijk de uitslag van de zelftoets. Welke stof moet je nog verder oefenen?