7.1

Lezen
timer
15:00
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lezen
timer
15:00

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
Vorige les:
  • Uitleg voorzetsels
  • Uitleg voornaamwoorden (bez. vnw 
       en pers. vnw)
Deze les: 
  • Uitleg hulpwerkwoord en zelfstandig werkwoord

Doel van de les:
- Je kunt het zww en het hww benoemen in een zin

Slide 2 - Slide

Hieronder staan werkwoorden. Probeer deze werkwoorden in twee groepen te verdelen.

Kijken
Doorsturen
Opzetten
Luisteren
Bouwen


Waarom heb je voor deze verdeling gekozen?

Wegsturen
Opzoeken
Vouwen
Inpakken
Koken
Verhuizen
Installeren
Aaien
Afmaken
Uitrekenen

Slide 3 - Slide

Niet-scheidbaar ww                    scheidbaar ww
Kijken
Luisteren
Bouwen
Vouwen
Koken
Installeren
Aaien

Doorsturen
Opzetten
Wegsturen
Opzoeken
Inpakken
Afmaken
Uitrekenen

        Ik bouw een huis                        Ik reken de som uit

Slide 4 - Slide

Niet-scheidbaar ww                    scheidbaar ww
Kijken
Luisteren
Bouwen
Vouwen
Koken
Installeren
Aaien

Doorsturen
Opzetten
Wegsturen
Opzoeken
Inpakken
Afmaken
Uitrekenen

        Ik bouw een huis                        Ik reken de som uit
Hoe zit het hier dan mee? Ik loop de school uit.

Slide 5 - Slide

Woorden als in, op, tussen, door, langs, naar, achter, voor, onder, tijdens, sinds, dankzij, etc noemen we voorzetsels.

---> kastwoordjes (onder de kast)
---> feestwoordjes (tijdens het feest)

Let op: soms is het geen voorzetsel, maar deel van een scheidbaar werkwoord (ik reken de som uit).

Slide 6 - Slide

Wat gaat hier mis?

- Ik heb me boek helaas vergeten.

- Hun hebben jou fietssleutel gevonden.

- Lever hier u lege flessen in.

Slide 7 - Slide

Wat gaat hier mis?

- Ik ben mijn boek helaas vergeten.

- Zij hebben jouw fietssleutel gevonden.

- Lever hier uw lege flessen in.

De vetgedrukte woorden noemen we .... ?
De rode woorden noemen we .... ?
  • Let op: Het regent dat het giet.

Slide 8 - Slide

Je kunt het bezittelijk vnw ook zelfstandig gebruiken

  • Ik ben mijn boek helaas vergeten.
  • Het is de mijne.
  • Zij hebben jouw fietssleutel gevonden.
  • Het is de jouwe
  • Lever hier uw lege flessen in.
  • Het zijn de uwe



Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

huiswerk:
opdr 1 t/m 6, blz 9 t/m 13
timer
5:00

Slide 11 - Slide

In een zin is 1 werkwoord altijd het belangrijkst. Dit noemen we het zelfstandig werkwoord.

Als een zin maar 1 werkwoord heeft, dan is dat automatisch het zelfstandig werkwoord. Het andere werkwoord (of de andere werkwoorden) is dan het hulpwerkwoord.

Ik fiets naar school.
Ik heb gevoetbald met mijn vrienden
We zouden ons moeten haasten.

Slide 12 - Slide

Hulpwerkwoord (HWW) en zelfstandig werkwoord (ZWW)

  • Memphis scoort een doelpunt.
  • Memphis scoort een doelpunt.
  • Memphis heeft een doelpunt gescoord.
  • Memphis heeft een doelpunt gescoord.
  • Memphis zal een doelpunt moeten scoren.
  • Memphis zal een doelpunt moeten scoren.


Slide 13 - Slide

Wat is het zww in deze zin?
Voetballen kan Max als de beste!
A
beste
B
kan
C
voetballen

Slide 14 - Quiz

Wat is het hww in deze zin?
Ik ga vanmiddag een taart bakken.
A
ga
B
bakken

Slide 15 - Quiz

Wat is het zww in deze zin?
Ik loop wel even met je mee.
A
loop
B
mee
C
loop mee

Slide 16 - Quiz

Hoeveel hww's heeft deze zin?
Ik zal een baantje moeten gaan zoeken.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 17 - Quiz

Wat is het zww in deze zin?
Ik zal een baantje moeten gaan zoeken.
A
zal
B
moeten
C
gaan
D
zoeken

Slide 18 - Quiz

Wat ga je nu doen?

..... maak opdracht 7 en 8, blz 13 en 14.

..... klaar? Maak dan de zelftoets online (SOM -->                       leermiddelen --> Op Niveau Online -->                                   Taalverzorging 7  --> opdrachten --> zelftoets

.... Bekijk de uitslag van de zelftoets. Welke stof moet je        nog verder oefenen?

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide