Trappen van vergelijking

Planning vandaag
10 minuten nakijken
Toets onderdelen bespreken
Uitleg
Oefenen/ extra uitleg
Volgende les
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Planning vandaag
10 minuten nakijken
Toets onderdelen bespreken
Uitleg
Oefenen/ extra uitleg
Volgende les

Slide 1 - Slide

Maar eerst...
 even ontspannen met een goed boek!

Slide 2 - Slide

Nakijken
Antwoorden staan op Magister bij vandaag
Kijk goed na! Belangrijk voor je toets volgende week.

Slide 3 - Slide

Waar gaat de toets over?
Formuleren hoofdstuk 1:  als/dan/jij/jou; verwijswoorden; verbindingswoorden; 
Formuleren hoofdstuk 2: variëren in woordkeus en zinsbouw
Spelling  hoofdstuk 1 spellingsregels en w.w.spelling
Spelling hoofdstuk 2: leenwoorden en Engelse werkwoorden

Slide 4 - Slide

Wat zijn de trappen van vergelijking?

Slide 5 - Open question

Trappen van vergelijking
De trappen van vergelijking worden gebruikt om twee of meer zaken met elkaar te vergelijken. 
Naast de stellende trap (mooi) heb je de vergrotende trap (mooier) en de overtreffende trap (mooist). Van bijvoeglijke naamwoorden kunnen dus vormen worden afgeleid die aangeven of de eigenschap sterk aanwezig is of zelfs heel sterk aanwezig is in vergelijking met een of meer andere zaken.

Slide 6 - Slide

Geef eens een voorbeeld van een woord
in de overtreffende trap

Slide 7 - Mind map

Slide 8 - Video

Vul in: Jij bent al bijna net zo groot ... ik.

Slide 9 - Open question

Kies het juiste antwoord:
Zij is wel een stuk groter dan hij/hem.

Slide 10 - Open question

Vul in: Ik word vast wel groter ... mijn moeder.

Slide 11 - Open question

Kies het juiste antwoord:
Jij bent al veel verder dan mij/ik.

Slide 12 - Open question

Kies het juiste antwoord:
Zij hebben een veel groter huis dan wij/ons.

Slide 13 - Open question

Dan/ als
'Dan' gebruik je:
Als je twee dingen A en B vergelijkt en je wilt het verschil beschrijven, gebruik je vaak de vergrotende trap. A is groter (mooier, kleiner, witter, enthousiaster, beter, anders) dan B.

Slide 14 - Slide

Je gebruikt 'als':
Als je twee dingen A en B vergelijkt en je wilt gelijkheid beschrijven, gebruik je vaak 'even', 'zelfde' of 'zo'. A is even groot (mooi, klein, wit, enthousiast, goed) als B:

Slide 15 - Slide

Lastig:
Soms kan 'als' achter een vergrotende trap staan, maar dan heeft 'als' een andere functie:

De auto rijdt harder als  hij wind mee heeft.
Ik versta jou beter als  ik je aankijk.
Hij arriveert vaker als  eerste aan de eindstreep. 

Slide 16 - Slide

Nog lastiger:
Soms heeft zin met als een heel andere betekenis dan met dan:
Programmeren is makkelijker dan  je denkt.
(Je verwacht misschien dat het moeilijk is, maar het valt best mee.)
 
Programmeren is makkelijker als  je denkt.  
(Als je nadenkt, is het makkelijker.)

Slide 17 - Slide

Dan ik/mij?
Na het woordje 'als' of 'dan' komt een persoonlijk voornaamwoord! ( ik, jij, hij, zij, het, wij, jullie, zij)
Truc:  zet het werkwoord erachter:
Ik ben groter dan jij (bent)
Ik loop harder dan hij (loopt)
Zij is knapper dan hij (is)

Slide 18 - Slide

Wat is juist:
A: Jij kent hem beter dan mij
B: Jij kent hem beter dan ik
A
A is juist
B
B is juist
C
Beiden zijn fout
D
Beiden zijn goed

Slide 19 - Quiz

Ook lastig:
Jij kent hem beter dan mij.
Jij kent hem beter dan je mij kent

Jij kent hem beter dan ik.
Jij kent hem beter dan ik hem ken

Slide 20 - Slide

Zelfstandig werken/ uitleg krijgen
timer
1:00

Slide 21 - Slide