Praktische economie - hoofdstuk 2 - paragraaf 2

Economie 3 havo
Paragraaf 2
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Economie 3 havo
Paragraaf 2

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
- Bespreken opgave 1 t/m 4
- uitleg over paragraaf 2

Slide 2 - Slide

Opgave 1

Slide 3 - Slide

Opgave 1
1. Ze gaan fysiek aan de slag met de code (terwijl andere pakketten juist alleen digitaal werken)


Slide 4 - Slide

Opgave 1
1. Ze gaan fysiek aan de slag met de code (terwijl andere pakketten juist alleen digitaal werken)

2. Niet alleen, maar samenwerken

Slide 5 - Slide

Opgave 2
A
De afzet is 420 euro
B
De omzet is 200 stuks
C
De winst is 420 euro
D
De omzet is 420 euro

Slide 6 - Quiz

A: De afzet is € 900
B: De omzet is 30 stuks
C. De Winst is € 900
D. De omzet is € 900
E. De winst is € 480

Slide 7 - Drag question

Lees Bron 1. Is de groei van de omzet in de industrie in het derde kwartaal vooral te danken aan de groei van de afzet of van de prijzen?

Slide 8 - Open question

Uitleg paragraaf 2
In paragraaf 1 hebben we eigenlijk één van de begrippen uit paragraaf 2 al behandeld, namelijk de totale opbrengst.

Totale opbrengst = prijs x hoeveelheid
TO = p x q  (p = prijs, q = hoeveelheid)


Slide 9 - Slide

Uitleg paragraaf 2
De opbrengst is één van de twee begrippen die we nodig hebben om uiteindelijk de winst te kunnen berekenen.

Winst = wat verdien ik met mijn activiteiten?
Winst = totale opbrengst - totale kosten


Slide 10 - Slide

Uitleg paragraaf 2
We onderscheiden twee kostensoorten:
  • variabele kosten: deze stijgen of dalen als de productie of verkoop toe- of afneemt.



Slide 11 - Slide

Uitleg paragraaf 2
We onderscheiden twee kostensoorten:
  • variabele kosten: deze stijgen of dalen als de productie of verkoop toe- of afneemt.
  • vaste kosten: deze kosten veranderen niet als de productie of verkoop toe- of afneemt.



Slide 12 - Slide

Uitleg paragraaf 2
We onderscheiden twee kostensoorten:
  • variabele kosten: deze stijgen of dalen als de productie of verkoop toe- of afneemt.
  • vaste kosten: deze kosten veranderen niet als de productie of verkoop toe- of afneemt.
Variabele kosten hangen dus af van de afzet, vaste kosten niet.


Slide 13 - Slide

Uitleg paragraaf 2
Net als de totale opbrengst (TO) kun je ook TK in een formule uitdrukken.

TO = 10q   (de prijs is dus 10 euro)

Slide 14 - Slide

Uitleg paragraaf 2
Net als de totale opbrengst (TO) kun je ook TK in een formule uitdrukken.

TO = 10q 
TK =  2q + 500

Slide 15 - Slide

Uitleg paragraaf 2
Net als de totale opbrengst (TO) kun je ook TK in een formule uitdrukken.

TO = 10q 
TK =  2q + 500
De variabele kosten bedragen 2 euro per product.
De vaste kosten bedragen 500 euro

Slide 16 - Slide

Wat zijn variabele kosten?
A
Meel voor een brood
B
De oven van de bakker
C
De pudding in een roombroodje
D
De verkoopster in de winkel

Slide 17 - Quiz

Voor de volgende keer
Maken opgave 5 t/m 9

Slide 18 - Slide