H5 Formuleren: 5.1 herhalen 'zinnen begrenzen' en 'verwijzen'
H7 Spelling: 7.1 t/m 7.9 & 7.12
Slide 3 - Slide
Lesdoel
Aan het eind van de les...
... weet je hoe je verwijswoorden correct gebruikt.
Slide 4 - Slide
Verwijzen
Dik Trom was op één april aan Dik Troms laatste schooljaar begonnen en Jan Vos en Piet van Dril waren nog altijd Dik Troms beste vrienden. Eigenlijk waren, op een paar uitzonderingen na, alle mensen in het dorp Dik Troms vrienden, zowel grote als kleine, want iedereen mocht Dik Trom en Dik Trom mocht iedereen.
Antecedent = waarnaar verwezen kan worden
Slide 5 - Slide
Die/ deze/ dit/ dat
Het boek die ik jou geleend heb, wil ik graag weer terug.
De-woorden: verwijzen met die en deze
Het-woorden: verwijzen met dit en dat
Slide 6 - Slide
Hen/ hun
Hen gebruik je als lijdend voorwerp en na een voorzetsel.
Hun gebruik je als meewerkend voorwerp:
Merels broers wonen in Groningen. Een enkele keer bezoekt zij hen en brengt ze hun de groeten van thuis. Bovendien neemt ze dan echte Maastrichtse vlaai voor hen mee.
Slide 7 - Slide
Waarover/ over wie
Naar dieren en dingen verwijs je met daar / er / waar + voorzetsel (daarvan, waarover, erdoor);
Naar personen verwijs je met voorzetsel + wie (door wie, van wie, over wie):
Het nieuwe boek van Hanna Bervoets waarover jij zo enthousiast was, is mij ook goed bevallen.
Rik, over wie ik laatst vertelde, heeft een kaartje gestuurd.
Slide 8 - Slide
Woordgeslacht bepaalt
De bibliotheek heeft vorige week al haar boeken opnieuw gekaft.
We hebben tijdelijk een stagiair voor kunst; die / hij legt veel beter uit dan onze docent.
Dit oude pand is door de tand des tijds aangevreten. Het heeft daardoor veel van zijn waarde verloren.
De-woorden: mannelijk of vrouwelijk
Het-woorden: onzijdig
Maar! Soms lastig of onduidelijk
Slide 9 - Slide
Vrouwelijke woorden
Vrouwelijke personen en dieren: de secretaresse, de berin