HA - week 10 - vragend en aanwijzend voornaamwoord

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl


1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl


Slide 1 - Slide

- Stillezen
- Grammatica - vragend en aanwijzend voornaamwoord

Doel:
- Je kunt van woorden aangeven welk woordsoort ze zijn.

Wat gaan we doen vandaag:

Slide 2 - Slide

Stillezen
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Van de functie van een stukje van zin 

naar 

de benaming van elk individueel woord
Grammatica woordsoorten

Slide 4 - Slide

Die, deze (als je naar een de woord verwijst)
dit, dat (als je naar een het woord verwijst)
Zulke, dergelijke, zo'n, dezelfde, hetzelfde

Deze woorden gebruik je alleen als je iets aan kan wijzen.  Verwijzen is weer iets anders!
1.  die jongens lopen wel op straat  (aanwijzend vnw)
2. de jongens die wel op straat lopen  (geen aanw. vnw)
Aanwijzend voornaamwoord

Slide 5 - Slide

Wie, wat, welke, wat voor een (alleen die vier)

- Ze staan altijd in een vraag
- Het antwoord op die vraag is  altijd een ding of persoon.  (geen plaats  of tijd)

1. Wie was er vandaag op tijd? = Luuk! = vr. vnw
2. Ik weet niet wie er vandaag was.  = geen vr.vnw
Vragend voornaamwoord

Slide 6 - Slide

Wat ga je doen:  
Eigen leerlijn grammatica H4: aanwijzend en vragend voornaamwoord.

Wanneer: Deze week af 
Hoe: werk netjes. 


Aan de slag
Zorg dat je de vragende en aanwijzende voornaamwoorden kent:

Vragend:
Wie,
Wat,
Welke,
Wat voor één.
Aanwijzend:
Die, deze (bij de-woorden)
Dat, dit ( bij het-woorden)
zulke, zo'n
Dergelijke, dezelfde, hetzelfde

Slide 7 - Slide

Maak een zin met een vragend voornaamwoord en een aanwijzend voornaamwoord

Slide 8 - Mind map

Als jij in zulk koud weer ook altijd van die ijzige handen hebt, welke handschoenen vind je dan het prettigste?

Wat zijn de aanwijzend en vragende voornaamwoorden?

Slide 9 - Open question

Maak een zin met een vragend voornaamwoord en een aanwijzend voornaamwoord.

Slide 10 - Open question

Wat je nu:
Je kunt aangeven welke woordsoorten er in een zin kunnen zitten.

Volgende week:
Spelling H3




Volgende week

Slide 11 - Slide