HA - Week 21 - les 2 - Grammatica woordsoorten H5 - voorzetsel

Welkom!

Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl


1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom!

Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl


Slide 1 - Slide

- Stillezen
- Wat is een voorzetsel?
- Zelf aan de slag

Doel:
- Je kunt van in zinnen de volgende woordsoorten benoemen: zn, bn, lw, zww en hww, vragend en aanwijzend voornaamwoord. 


Wat gaan we doen vandaag:

Slide 2 - Slide

Stillezen
timer
7:30

Slide 3 - Slide

Van de functie van een stukje van zin 

naar 

de benaming van elk individueel woord
Grammatica woordsoorten

Slide 4 - Slide

woordsoorten - Wat is een voorzetsel?
Plaats
Voorbeeld voorzetsels plaats
Aan, te (Barneveld), voor, achter, naast, op, onder, tussen, etc.

Slide 5 - Slide

Wat is een voorzetsel?
Tijd
Voorbeeld voorzetsels tijd
tijdens, terwijl, gedurende

Slide 6 - Slide

Wat is een voorzetsel?
Voorbeeld voorzetsels reden/oorzaak
vanwege, door
Voorbeeld vaste combinaties
IN combinatie MET 

Slide 7 - Slide

Wat is geen voorzetsel?
A
Tijdens
B
eerste
C
achter
D
langs

Slide 8 - Quiz

Wat is GEEN voorzetsel?
A
Links
B
Uit
C
Op
D
Boven

Slide 9 - Quiz

Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Is jouw voetbaltrainer ook zo trots ... zijn team?
op
achter
met
bij
tegen
aan

Slide 10 - Drag question

Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Ben jij bang ... spinnen?
op
achter
voor
bij
tegen
aan

Slide 11 - Drag question

Welk woord in de zin is het voorzetsel :
Let op, het zijn er 2!
Na schooltijd fiets ik langs de bakker.

Slide 12 - Open question

Vul aan met een voorzetsel:
Zij twijfelen ... zijn eerlijkheid.

Slide 13 - Open question

Vul aan met een voorzetsel:
Wij zorgen ... de taart.

Slide 14 - Open question

Haal alle voorzetsels uit de volgende zin:

Mijn vader zit te vissen, want hij mag niet naar zijn werk.

Slide 15 - Open question

Maak een zin met 2 voorzetsels.

Slide 16 - Open question

Aan de slag - eigen leerlijn
1. Maken leerlijn:
- Hoofdstuk 5 - grammatica woordsoorten - voorzetsel


Wanneer:
Vandaag en morgen.

TIP:
- Weet je alle woordsoorten niet meer? -> maak een overzicht voor jezelf met alle woordsoorten van H1 t/m H5 (met uitleg en voorbeelden)

Slide 17 - Slide

Die, deze (als je naar een de woord verwijst)
dit, dat (als je naar een het woord verwijst)
Zulke, dergelijke, zo'n, dezelfde, hetzelfde

Deze woorden gebruik je alleen als je iets aan kan wijzen.  Verwijzen is weer iets anders!
1.  die jongens lopen wel op straat  (aanwijzend vnw)
2. de jongens die wel op straat lopen  (geen aanw. vnw)
Aanwijzend voornaamwoord

Slide 18 - Slide

Wie, wat, welke, wat voor een (alleen die vier)

- Ze staan altijd in een vraag
- Het antwoord op die vraag is  altijd een ding of persoon.  (geen plaats  of tijd)

1. Wie was er vandaag op tijd? = Luuk! = vr. vnw
2. Ik weet niet wie er vandaag was.  = geen vr.vnw
Vragend voornaamwoord

Slide 19 - Slide