Grammatica woordsoorten: voorzetsels

• Nederlands
• Middelbare school
• Leerjaar 1

Voorzetsels

Grammatica woordsoorten

Voorzetsels

Een voorzetsel geeft plaats, tijd of reden / oorzaak.

Vul het juiste voorzetsel in. Kies uit:
aan - achter - in- met - op (2x) - over - tegen - van - voor.

Anne was …..de wolken met haar cijfer voor wiskunde.

Vul het juiste voorzetsel in. Kies uit:
aan - achter - in- met - op (2x) - over - tegen - van - voor.

Mijn oma was overtuigd …..haar gelijk.

Vul het juiste voorzetsel in. Kies uit:
aan - achter - in- met - op (2x) - over - tegen - van - voor.

Gelukkig ging de rector akkoord …..het voorstel.

Vul het juiste voorzetsel in. Kies uit:
aan - achter - in- met - op (2x) - over - tegen - van - voor.

Heb jij ook een mening ….onderwijs?

Vul het juiste voorzetsel in. Kies uit:
aan - achter - in- met - op (2x) - over - tegen - van - voor.

Er heeft nog niemand ….mijn advertentie gereageerd?

Vul het juiste voorzetsel in. Kies uit:
aan - achter - in- met - op (2x) - over - tegen - van - voor.

De inbreker liep …..de lamp.

Vul het juiste voorzetsel in. Kies uit:
aan - achter - in- met - op (2x) - over - tegen - van - voor.

De klusjesman ging onmiddellijk ….de slag.

Vul het juiste voorzetsel in. Kies uit:
aan - achter - in- met - op (2x) - over - tegen - van - voor.

…..jou heb ik alles over.

Vul het juiste voorzetsel in. Kies uit:
aan - achter - in- met - op (2x) - over - tegen - van - voor.

Het LAKS probeert ….de mening van scholieren te komen.

Vul het juiste voorzetsel in. Kies uit:
aan - achter - in- met - op (2x) - over - tegen - van - voor.

Door de vragenlijst in te vullen maak je kans …..een IPod.

www.jufmelis.nl