werkwoorden vervoegen

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 3

Doel

- Je herkent sterke en zwakke werkwoorden

- Je weet hoe je 'T eX KoFSCHiP toepast

- Je kunt de persoonsvorm vervoegen in de verleden tijd.

REIZEN

reisDE of reisTE??

STERKE en ZWAKKE 

werkwoorden

Wat is het verschil?

Voorbeeld

Ik loop naar de bakker

Voorbeeld

Ik loop naar de bakker 

Ik liep naar de bakker

Voorbeeld

Ik loop naar de bakker

Ik liep naar de bakker

Ik smul van het ijsje

Ik smulde van het ijsje

:

Hoe vervoeg je een zwak werkwoord in de verleden tijd?

De persoonsvorm van een zwak werkwoord in de verleden tijd schrijf je als:

- ik-vorm + te(n)

of

- ik-vorm + de(n)

Hoe vervoeg je een zwak werkwoord in de verleden tijd?

De persoonsvorm van een zwak werkwoord in de verleden tijd schrijf je als:

- ik-vorm + te(n)       WERKEN --> WERK+TE(N)

- ik-vorm + de(n)       DALEN ---> DAAL + DE(N)

De N komt erachter wanneer het onderwerp MEER is

Voorbeelden

Tegenwoordige tijd                     Verleden tijd                                  

Ik praat met mijn moeder --> Ik praatTE met mijn moeder

Wij pakken een ijsje --> Wij pakTEN een ijsje

Ik twijfel heel erg -->  Ik twijfelDE heel erg

De koeien loeien --> De koeien loeiDEN

Twijfel je tussen de(n) of te(n)

Is het werkDE of werkTE

fietsTE    of       fietsDE

reisDE     of       reisTE

Weet je het niet zeker?  --->  'T eX-KoFSCHiP 

Twijfel je tussen de(n) of te(n)

'T KoFSCHiP 

Neem het HELE werkwoord-->WERKEN 

Haal EN eraf --> WERK

Kijk naar de laatste letter --> WERK

Kijk of de K in 't ex kofschip staat

Twijfel je tussen de(n) of te(n)

'T KoFSCHiP 

Staat de laatste letter (K) er in?

Ja --> TE(N)  dus het moet zijn WERKTE(N)

Staat de laatste letter er niet in, dan gebruik je de uitgang DE(N)

Voorbeeld

'T KoFSCHiP 

fietste of fietsde?

Hele werkwoord--> fietsen

Zit de s in 't ex kofschip? --> ja

--> ik-vorm + TE(N) 

'T KoFSCHiP 

reiste of reisde?

Hele werkwoord --> reizen

Zit de z in 't ex kofschip? --> NEE!

--> ik-vorm + DE(N) --> REISDE(N)

MAKEN
VT - Ik ..... mijn huiswerk

1. Maakde
2. Maakden
3. Maakte
4. Maakten

HALEN
VT - Jij ..... op tijd de finish

1. Haalde
2. Haalden
3. Haalte
4. Haalten

GRENZEN
VT - De huizen ..... aan het bos

1. Grenste
2. Grensten
3. Grensde
4. Grensden

LOPEN
VT - Mijn vader..... naar de winkel

1. loopte
2. loopde
3. liep
4. loopt

VERVEN
VT - Mijn zus en ik ....... de woonkamer.

VERWONDEN
VT - Hij ....... zich aan een stukje glas.

Vorig jaar ___ we die zware spullen zelf naar boven.
VT

1. sjouwde
2. sjouwdde
3. sjouwden
4. sjouwdden

Zet de zin in de verleden tijd:
"Ik haast me naar het werk."

Zet de zin in de verleden tijd:
"Hij beleeft een geweldige dag."

Verleden tijd enkelvoud van
RUSTEN

1. rust
2. ruste
3. rustten
4. rustte

Ik (vinden) de les erg leuk

1. vind
2. vindt

Cristiano Ronaldo ... na zijn winnende treffer tegen Barcelona

1. juichde
2. joech
3. juichte
4. jooch

Wat is juist?
Jan en Peter ... Ingrid met een cadeau

1. verrasten
2. verraste
3. verrastten
4. verrasden

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?
Hij (landen) op Schiphol.

1. land
2. landt
3. lant

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.

1. gebeurd
2. gebeurt
3. gebeurdt

wat is goed?
Hij (verhuizen) ........... (v.t.) naar Bali.

1. verhuis
2. verhuiste
3. verhuist
4. verhuisde

Wat is het juiste vd?
In klas 1F wordt een jongen....(pesten)

1. gepest
2. gepesd
3. gepestt

Wat is het juiste vd?
De hond van de buren heeft mij....(bijten)

1. gebijt
2. gebijd
3. gebeten

Het 't ex-kofschip gebruik je alleen bij de verleden tijd?

1. Waar
2. Niet waar

Wat is de juiste vd?
Mijn kamer wordt.....(verven)

1. geverfd
2. geverft
3. gevervd
4. gevervt