T1A pv tt + sterke ww

Werkwoordspelling
21-09-2021
Werkwoordspelling
persoonsvorm tegenwoordige tijd (pv tt)
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling
21-09-2021
Werkwoordspelling
persoonsvorm tegenwoordige tijd (pv tt)

Slide 1 - Slide

Spelling persoonsvorm TT
ik-vorm (of je/jij erachter)
fiets
word
loop
hij/zij/het =ik-vorm + t
fietst
wordt
loopt
meervoud (wij/we/ze/zij)
fietsen
worden
lopen

Slide 2 - Slide

Let goed op!
Ik vind      - ik smurf          
jij vindt    - jij smurft
hij vindt  - hij smurft

vind jij    - smurf jij

Slide 3 - Slide

smurfT, dus: beantwoordt
smurfT, dus: rijdt
smurfT, dus:
houdt 
smurf, dus: meld

Slide 4 - Slide

Wat zijn sterke werkwoorden?

Slide 5 - Slide

Sterke werkwoorden
De sterke werkwoorden veranderen 
van klank in de 
verleden tijd.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Sterke werkwoorden
TT
VT
Ik loop
Ik liep
Hij staat
Hij stond
Wij geven
Wij gaven

Slide 8 - Slide

Sterk werkwoord? Wat is de ik-vorm in de vt? Hele ww: bijten
A
bijt
B
bijtte
C
beet
D
beette

Slide 9 - Quiz

Sterk werkwoord? Wat is de ik-vorm in de vt? Hele ww: binden
A
bind
B
bond
C
bindde
D
bondt

Slide 10 - Quiz

Sterk werkwoord? Wat is de ik-vorm in de vt? Hele ww: duiken
A
dook
B
duikte
C
dookte
D
duik

Slide 11 - Quiz

Sterk werkwoord? Wat is de ik-vorm in de vt? Hele ww: genezen
A
geneesde
B
genas
C
geneeste
D
genaste

Slide 12 - Quiz

Sterk werkwoord? Wat is de ik-vorm in de vt? Hele ww: smelten
A
smelt
B
smeltte
C
smelte
D
smolt

Slide 13 - Quiz

Sterk werkwoord? Wat is de ik-vorm in de vt? Hele ww: verven
A
vervte
B
verfte
C
verfde
D
vierf

Slide 14 - Quiz

Sandra ... (krassen) haar naam in het tafelblad.
A
kraste
B
krasste
C
krasde
D
krassde

Slide 15 - Quiz

ZWAKKE

werkwoorden


de klank blijft in de verleden tijd hetzelfde

Slide 16 - Slide

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


In het enkelvoud: stam + te / stam + de


In het meervoud: stam + ten / stam + den

Slide 17 - Slide

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


- Vaak hoor je of je stam + te(n) of stam + de(n)

moet gebruiken

- Gebruik een ezelsbruggetje als je

het niet (zeker) weet

Slide 18 - Slide

't ex-kofschi
  • Hele werkwoord        - en = de stam
  • Laatste letter van de stam:
    - wel in 't ex-kofschip > + te (n)
    - niet in 't ex-kofschip > de (n)

fiets te 
rem de 

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Is
VERVEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quiz

Is
FIETSEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quiz

Is
SCHRIKKEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 23 - Quiz

Is
BIJTEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quiz

MAKEN
VT - Ik ..... mijn huiswerk
A
maakde
B
maakden
C
maakte
D
maakten

Slide 25 - Quiz

HALEN
VT - Jij ..... op tijd de finish
A
haalde
B
haalden
C
haalte
D
haalten

Slide 26 - Quiz

GRENZEN
VT - Het huis ..... aan het bos
A
grenste
B
grensten
C
grensde
D
grensden

Slide 27 - Quiz

doden
VT - De leeuwen ..... het kleine schaap
A
dode
B
doden
C
doodde
D
doodden

Slide 28 - Quiz

liften
VT - De jongens ..... naar Frankrijk
A
lifte
B
liften
C
liftte
D
liftten

Slide 29 - Quiz

LEIDEN
VT - De gids ..... ons door de diepe grot
A
leide
B
leiden
C
leidde
D
leidden

Slide 30 - Quiz

Persoonsvorm verleden tijd
1. sterk werkwoord: verandert van klank
ik loop --> ik liep

2. zwak werkwoord: ik-vorm +te(n) of +de(n)
verhuizen--> verhuisde(n) / antwoord --> antwoordde(n)
hopen --> hoopte(n) / verwacht --> verwachtte(n)

* d of t? 't ex-kofschip

* met of zonder -n? kijk naar het onderwerp!
alleen meervoud krijgt een -n 

Slide 31 - Slide

Aan de slag!
Nieuw Nederlands §9 Sterke en zwakke werkwoorden
Maken opdr 1 t/m 4 (blz 240-241)
+
Nieuw Nederlands §10 PV VT van zwakke werkwoorden
Maken opdr 1 t/m 4 (blz 242-243)

Slide 32 - Slide

't ex-kofschip
1. hele werkwoord -en 

2. kijk naar de laatste letter

3. zit die letter in 't ex-kofschip?
ja = t fietsen -> fiets -> fietste
nee = d bellen -> bell -> belde

Slide 33 - Slide

Voltooid deelwoord 
Voltooid deelwoord
ge- be- ver-            
-d of -t (of -en) 
-d of -t? --> 't-ex-kofschip (of langer maken)
 

Voltooid deelwoord
gefietst
gehoord
gegeten


Slide 34 - Slide

't ex-kofschip
1. hele werkwoord -en 

2. kijk naar de laatste letter

3. zit die letter in 't ex-kofschip?
ja = t fietsen -> fiets -> gefietst
nee = d horen -> hor -> gehoord

Slide 35 - Slide

Wij hebben vanmorgen een potje ...
A
gevoetbald
B
gevoetbalt

Slide 36 - Quiz

De jongens zijn vorige week ... (verhuizen)
A
verhuisd
B
verhuist
C
verhuizd
D
verhuizt

Slide 37 - Quiz

Even oefenen ...

Ik heb zijn verhaal nooit ... (geloven)

Slide 38 - Open question