Présents/absents
Objectifs :
Spreken: jij kan iemand begroeten, vragen hoe iemand heet, vragen waar hij/zij woont (nationaliteit) en hoe oud hij/zij is en of een broer of zus hebben en wat zijn/haar lievelingsvak of -docent is en waarom
, jij kent het werkwoord zijn, hebben en gaan. Oefen met de vervoeging van de regelmatige werkwoorden
- écouter+ répéter le verbe être + jeu + corriger les exercices 14-15-16e
- jeu: Comment tu t'appelles ? Je m'appelle ... Tu es Anglais-e? Je suis...
Devoirs : faire les exercices 13-14-15 16e + apprendre le vocabulaire B +le verbe être