Herhaling h3

Hoofdstuk 3: De bank en jouw geld
1 / 19
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Hoofdstuk 3: De bank en jouw geld

Slide 1 - Slide

Noem de drie functies van geld.

Slide 2 - Open question

Chartaal geld
Giraal geld

Slide 3 - Drag question

Lex rekent in een winkel contactloos € 20 af. Wat is hiervan het gevolg voor
zijn hoeveelheid chartaal geld & giraal geld?
A
De hoeveelheid chartaal geld van Lex stijgt.
B
De hoeveelheid giraal geld van Lex stijgt.
C
De hoeveelheid chartaal geld van Lex daalt.
D
De hoeveelheid giraal geld van Lex daalt.

Slide 4 - Quiz


Geld op je spaarrekening is giraal geld.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quiz


Bij het gebruik van een creditcard betaal je rente over het voorgeschoten bedrag als je het niet binnen een maand aflost
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quiz


Rente op spaargeld is hoger dan de rente die je betaalt over geleend geld.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quiz


Een variabele rente op een spaarrekening kan veranderen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quiz


Als de spaarrente lager is dan de inflatie, dan wordt je spaargeld meer waard.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quiz

Koppel de afbeeldingen aan de juiste spaarmotieven
Doel
Voorzorg
Rente

Slide 10 - Drag question


Als je je spaargeld binnenkort nodig hebt, kun je het beste een spaardeposito nemen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quiz

Hoe noem je een consumptief krediet waarbij je de afgeloste bedragen opnieuw mag lenen tot een afgesproken kredietlimiet?
A
Persoonlijke lening
B
Salariskrediet
C
Hypothecaire lening
D
Doorlopend krediet

Slide 12 - Quiz

Hoe noem je een consumptief krediet dat je afsluit voor de aankoop van een huis?
A
Persoonlijke lening
B
Salariskrediet
C
Hypothecaire lening
D
Doorlopend krediet

Slide 13 - Quiz

Een directe ruil is een ruil d.m.v. geld.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quiz

Jacco leent € 7000 en betaalt 2 jaar lang €332 per maand terug. Wat zijn de kredietkosten. Noteer alleen je antwoord.

Slide 15 - Open question

In alle EU landen kun je met de euro betalen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quiz

Op 1 januari is de wisselkoers van 1 dollar = €0,90

Je gaat op vakantie en wisselt €1200 om. Hoeveel dollar krijg je? Noteer alleen je antwoord en rond af op hele bedragen.

Slide 17 - Open question

Op 1 januari is de wisselkoers van 1 dollar = €0,90

Je komt terug en hebt nog 150 dollar over. Hoeveel euro krijg je? Noteer alleen je antwoord en rond af op hele bedragen.

Slide 18 - Open question

In het geldverkeer bemiddelen banken tussen........................ naar geld en ......................... van geld.

Als je naar een land buiten ......................... gaat dan wissel je je ......................... in voor ...................................

Hoeveel een euro waard is kun je zien aan de ....................................
Maak aan de hand van onderstaande woorden een goedlopend verhaal.
de vraag naar
wisselkoers
de eurozone
het aanbod
euroś
Vreemd geld

Slide 19 - Drag question