Paragraaf 4: meervouden

Welkom bij Nederlands
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands

Slide 1 - Slide

Planning
Lezen
Meervouden
Huiswerk nakijken
Huiswerk maken

Slide 2 - Slide

timer
15:00
Pak je leesboek voor je!

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Meervoud
Als er van iets één is, noem je dat enkelvoud. Als er van iets meer dan één is, noem je dat meervoud.


Slide 5 - Slide

Zo maak je een meervoud 
Je maakt van een zelfstandig naamwoord meestal een meervoud door -en of -s achter het woord te zetten: 

vriend → vrienden
wielrenner → wielrenners

Slide 6 - Slide

Let op: soms moet je daarnaast:
  • een -f- in een -v- veranderen (de f/v-regel):                             brief → brieven; hof → hoven.

  • een -s- in een -z- veranderen (de s/z-regel):                          gans → ganzen; paleis → paleizen.

  • de laatste letter (medeklinker) verdubbelen:                          jas → jassen; pit → pitten.

  • een a, e, o of u (klinker) weghalen:                                                muur → muren; heer → heren.

Gebruik bij twijfel een (online) woordenboek of woordenlijst.

Slide 7 - Slide

Meervoud van paard:

Slide 8 - Open question

Meervoud van dief:

Slide 9 - Open question

Meervoud van bos:

Slide 10 - Open question

Meervoud van kalender:

Slide 11 - Open question

Meervoud van stem:

Slide 12 - Open question

Meervoud van beer:

Slide 13 - Open question

Zelfstandig werken
Spelling: Meervouden

Werkboek: opdracht 1 t/m 4
Online: meervouden 1 en 2 

Slide 14 - Slide