1, 3, 4e naamval

Willkommen
  • jij leert de persoonlijk voornaamwoorden toepassen.
  • Ook dat deze veranderen als het zinsdeel verandert
  • Daarnaast dat na bepaalde voorzetsels er iets gebeurt

Ik zie jij zonder hij -> Ik zie jou zonder hem
Ich sehe du ohne er -> Ich sehe dich ohne ihn
1 / 18
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Willkommen
  • jij leert de persoonlijk voornaamwoorden toepassen.
  • Ook dat deze veranderen als het zinsdeel verandert
  • Daarnaast dat na bepaalde voorzetsels er iets gebeurt

Ik zie jij zonder hij -> Ik zie jou zonder hem
Ich sehe du ohne er -> Ich sehe dich ohne ihn

Slide 1 - Slide

De naamvallen, wat is wat?
Onderwerp
Lijdend voorwerp

Meewerkend voorwerp (aan of voor )
1
3
4

Slide 2 - Drag question

Hoe vind je een bepaald zinsdeel?
zin in een andere tijd zetten
wie/wat + gez + ond
wie/wat + gez
aan/voor wie?
gezegde
lijdend voorwerp
onderwerp
meewerkend voorwerp

Slide 3 - Drag question

1e             3e aan/voor wie?
ich.          mir
du            dir
er              ihm
sie            ihr
es.            ihm
wir.           uns
ihr.            euch
sie            ihnen 
Sie            Ihnen
ich  - ik                  
du   - jij                   
er    - hij                  
sie  - zij                  
es   - het                
wir  - wij                 
ihr   - jullie             
sie   - zij                  
Sie   - u                   
4e naamval
mich     - mij
dich      - jou
ihn         - hem
sie         - haar
es          - es       
uns        - ons
euch     - jullie
sie         - hen
Sie        - u

Slide 4 - Slide

Weet jij het al?
Er komen nu een aantal checkvragen.

Slide 5 - Slide

hoe verandert "ich" in de 4e naamval
A
ich wird mich
B
ich wird dich
C
ich wird euch
D
ich wird bis

Slide 6 - Quiz

Hoe verandert ICH in de derde naamval?
A
ich wird mich
B
ich wird euch
C
ich wird dir
D
ich wird mir

Slide 7 - Quiz

Maak een keuze!

Hörst du ihn / er
A
ihn
B
er

Slide 8 - Quiz

Maak een keuze!
Ich höre du / dich
A
du
B
dich

Slide 9 - Quiz

Maak een keuze!

Wer / Wem / Wen interessiert sich für Mode?
A
Wer
B
Wem
C
Wen

Slide 10 - Quiz

Maak een keuze!

Peter und Petra, ich lade ihr / euch / sie ein.
A
ihr
B
euch
C
sie

Slide 11 - Quiz

Voorzetsels
Gelukkig hoef je niet elke zin te gaan ontleden
In plaats van een gekunstelde zin als:
  • Ik geef hem een boek
Gebruik je steeds vaker:
  • Ik geef het boek aan hem

Je gebruikt dan een voorzetsel.

Slide 12 - Slide

Voorzetsels
  • In het Duits zijn voorzetsels belangrijker dan zinsontleding
  • Het is dus slim om altijd eerst te checken of er een voorzetsels in de zin staat
  • Als deze tot een bepaalde groep hoort weet je meteen in welke naamval je deze moet zetten
  • Er zijn twee groepen -> voor de 4e en voor de 3e naamval

Slide 13 - Slide

mit   
nach  
bei
seit
von
zu
aus
außer
entgegen
gegenüber
met
na, naar
bij
sinds
van, door
naar (bij personen), tot, bij
uit
behalve
tegemoet
tegenover
3e

Slide 14 - Slide



durch
für
ohne
um
bis 
gegen
entlang
Vertaling

door
voor
zonder
om 
tot 
tegen
langs

4e

Slide 15 - Slide

Ist das Geschenk für (jullie) ______?
A
ihr
B
euch
C
sie

Slide 16 - Quiz

Gehst du mit (hem) ______
in das Kino?
A
er
B
ihm
C
ihn

Slide 17 - Quiz

(hen) _____ haben ihre Hausaufgaben nicht gemacht.
A
ihn
B
sie
C
Sie
D
ihr

Slide 18 - Quiz