Straling samenvatting en Quiz

Straling samenvatting en Quiz
1 / 39
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeBasisschoolGroep 8

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Straling samenvatting en Quiz

Slide 1 - Slide

(Elektromagnetische) Straling

Slide 2 - Slide

elektromagnetische straling - fotonen
EM-straling
fotonen

Slide 3 - Slide

1
2
3
4
5
Elektromagnetische straling
6

Slide 4 - Slide

Elektromagnetische straling

Slide 5 - Slide

De regenboog is een deel van
A
de kleur infrarood
B
het licht
C
het spectrum
D
elektromagnetische trillingen

Slide 6 - Quiz

8.1-6 Elektromagnetische straling is een trilling die zich verplaatst met een snelheid van:
A
100 m/s
B
300.000 km/h
C
30.000 m/s
D
300.000 km/s

Slide 7 - Quiz

Wat is geen elektromagnetische straling?
A
Geluid
B
Zichtbaar licht
C
Radiogolven
D
Microgolven

Slide 8 - Quiz

Waarom moet je huid beschermd worden tegen UV straling?
Kies het beste (minst vage) antwoord
A
UV straling zorgt voor mutaties in het DNA
B
UV straling zorgt voor beschadiging van de cel
C
UV straling veroorzaakt altijd kanker
D
UV straling heeft effect op de deling van cellen

Slide 9 - Quiz

De zon zendt licht uit. Aan weerszijden van het licht liggen in het spectrum twee andere soorten straling. Welke soorten straling zendt de zon nog meer uit? Geef ook aan wat voor effect deze straling op je heeft als je aan het zonnen bent.

Slide 10 - Open question

Infrarood kan je niet zien. Hoe kan je dit toch waarnemen?

Slide 11 - Open question

Welke kant van het plaatje is infrarood?

Slide 12 - Open question

Lenzen, beeldvorming, vergroting, lenzenformule

Slide 13 - Slide

Lenzen
Lenzen kunnen we gebruiken om te vergroten, te verkleinen en/of een scherp beeld te vormen.
Twee soorten lenzen:
  • Bolle lenzen
  • Holle lenzen

Slide 14 - Slide

Positieve en negatieve lenzen
positieve: bolle lenzen --> werken convergerend
negatieve: holle lenzen --> werken divergerend

Slide 15 - Slide

Het brandpunt
Evenwijdig licht gaat na breking door het brandpunt (F van focus)

Slide 16 - Slide

breking van het licht
brandpunt = F
brandpuntsafstand = f
- positieve lens = bol
  •  convergeren
  • lichtstralen komen naar elkaar toe
- negatieve lens = hol
  • divergeren
  • lichtstralen spreiden de lichtstralen

Slide 17 - Slide

Beeld construeren met een bolle lens

Slide 18 - Slide

Beeld Construeren
Met een bolle lens kun je een beeld maken van een voorwerp. 

Slide 19 - Slide

Een beeld construeren (2)
De 3 stralen die rechts door de lens
gaan komen allemaal bij elkaar in 
één punt. Daar ligt dus de pijlpunt
van het beeld (B).

Je hoeft nu alleen nog de pijl loodrecht op de hoofdas te tekenen.
Het beeld is omgekeerd  en in dit geval verkleind.

Slide 20 - Slide

Met een positieve lens kun je een voorwerp afbeelden op een scherm. Je kunt zo’n beeld ook
zelf construeren.
Welke uitspraak is dan waar?

A
Alle lichtstralen van het voorwerp moeten door het brandpunt gaan.
B
Een lichtstraal die evenwijdig aan de hoofdas loopt, verandert niet van richting.
C
De lichtstralen van het voorwerp zijn na de lens divergent.
D
Alle lichtstralen van één punt van het voorwerp komen samen in één punt van het beeld.

Slide 21 - Quiz

Welke lenzen zijn
negatieve lenzen?
Er zijn meer antwoorden mogelijk.
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 22 - Quiz

Je staat voor een spiegel.
Hiernaast zie je het boven-
aanzicht.
In welke figuur is het spiegel-
beeld juist weergegeven?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 23 - Quiz

Welke uitspraak is waar bij het construeren van een beeld?

A
Alle lichtstralen van het voorwerp moeten door het brandpunt gaan.
B
Een lichtstraal die evenwijdig aan de hoofdas loopt, verandert niet van richting.
C
De lichtstralen van het voorwerp zijn na de lens divergent.
D
Alle lichtstralen van één punt van het voorwerp komen samen in één punt van het beeld.

Slide 24 - Quiz

Welke afstanden horen
bij de nummers
1, 2 en 3
A
1 = voorwerpsafstand 2 = brandpuntsafstand 3 = beeldafstand
B
1 = voorwerpsafstand 2 = beeldafstand 3 = brandpuntsafstand
C
1 = beeldafstand 2 = voorwerpsafstand 3 = brandpuntsafstand
D
1 = brandpuntsafstand 2 = beeldafstand 3 = voorwerpsafstand

Slide 25 - Quiz

Hoe heet de afstand aangegeven met 2 ?
A
beeldafstand
B
brandpuntsafstand
C
voorwerpsafstand
D
lensafstand

Slide 26 - Quiz

In het figuur hiernaast zie je hoe een reëel beeld is gemaakt met een positieve lens.
Welke twee lichtstralen gebruik je als constructiestralen?

A
lichtstraal 1 en lichtstraal 3
B
lichtstraal 1 en lichtstraal 4
C
lichtstraal 2 en lichtstraal 3
D
lichtstraal 2 en lichtstraal 4

Slide 27 - Quiz

In de Röntgenfoto wordt door de botten de straling...
A
doorgelaten
B
geabsorbeerd

Slide 28 - Quiz

Waarom zie je kraakbeen niet op een röntgenfoto?
A
Dat is te klein
B
Die zijn te donker
C
Je ziet alleen de harde delen.
D
In kraakbeen zit veel kalk en weinig lijmstof

Slide 29 - Quiz

Wat houdt gammastraling tegen?
A
papier
B
piepschuim
C
zonlicht
D
lood

Slide 30 - Quiz

De dracht van alfastraling is groter dan van gammastraling.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 31 - Quiz

Wat zijn de gevaren van gammastraling?
A
Cellen beschadigen
B
Mutaties
C
Kanker
D
Ontstekingen

Slide 32 - Quiz

Waar kan gammastraling doorheen?
A
Niks
B
Metalen
C
Beton of lood
D
lood en ijzer

Slide 33 - Quiz

Gammastraling is
A
grote, positief geladen deeltjes
B
heliumkernen
C
soort elektromagnetische straling
D
kleine geladen deeltjes

Slide 34 - Quiz

Waardoor kan gammastraling gemakkelijk door het lichaam heen?
A
Doordat gammastraling een klein verdringend vermogen heeft.
B
Doordat gammastraling een klein doordringend vermogen heeft.
C
Doordat gammastraling een groot verdringend vermogen heeft.
D
Doordat gammastraling een groot doordringend vermogen heeft.

Slide 35 - Quiz

Hiernaast zie je de grafiek van de
halveringsdikte van een bepaalde
stof voor gammastraling.
Bepaal uit de grafiek na hoeveel
centimeter de activiteit van de
gammastraling is gehalveerd.

A
5cm
B
10cm
C
7,5cm
D
9cm

Slide 36 - Quiz

Een voorwerp staat op 20 cm afstand van een lens met een brandpuntsafstand van 7 cm.
Bereken de beeldafstand.
Geef je antwoord in 1 cijfer achter de komma.
timer
2:00

Slide 37 - Open question

Wat is de vergroting?
Beeldsafstand = 21 cm
Voorwerpsafstand = 7 cm

Slide 38 - Open question


De voorwerpafstand is 6 cm, de brandpuntsafstand is 4 cm. 
Bereken de vergroting.

Slide 39 - Open question