2425 6Vbeco periode 3

2425 6V beco periode 3
- Nieuw: Financiering en Verslaggeving H5 en H6 (rest herhaling)
- Moeilijkere onderwerpen worden in lessen en taken herhaald, de rest van de herhaling is eigen invulling
- Check  thuis of je alle boekjes nog hebt! (anders kopiëren)
1 / 34
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

2425 6V beco periode 3
- Nieuw: Financiering en Verslaggeving H5 en H6 (rest herhaling)
- Moeilijkere onderwerpen worden in lessen en taken herhaald, de rest van de herhaling is eigen invulling
- Check  thuis of je alle boekjes nog hebt! (anders kopiëren)

Slide 1 - Slide

week 4 les 1
Huiswerk
Meenemen lesbrief Financiering en verslaggeving 2e druk
Les
Uitleg 5.1 De liquiditeit
Inplannen PO-SE groepjes
Leerdoel
Je begrijpt het belang van de liquiditeit voor een onderneming
Je kan de liquiditeits kengetallen current ratio, nettowerkkapitaal en quick ratio berekenen


Slide 2 - Slide

PO-SE groepjes periode 3

Slide 3 - Slide

Liquide middelen
Vaste activa
Vlottende activa
Eigen vermogen
Kort vreemd vermogen
Lang vreemd vermogen
Gebouw
Bedrijfsterrein
Rabobank rekening
Kas
Debiteuren
Aandelen
Lening (5 jaar)
Hypothecaire lening
Crediteuren
Lening (<1 jaar)

Slide 4 - Drag question

Slide 5 - Slide

I: Ja, Kas + Bank + Debiteuren > 35.000
I: Ja, Kas + Bank + Debiteuren > 35.000

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

II: Ja, Kas + Bank + Debiteuren + Voorraad > 45.000

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

III: Nee, Kas + Bank + Debiteuren + Voorraad < 55.000

Slide 10 - Slide

Liquiditeit
Liquiditeit is de mate waarin een onderneming in staat is om de schulden op korte termijn te voldoen

Faillissement bij niet kunnen voldoen aan betalingsverplichting

Voorraad en Debiteuren kunnen over het algemeen snel omgezet worden in betaalmiddelen

Slide 11 - Slide

Liquiditeit
                                 Vlottende activa + Liquide middelen
Current Ratio = ---------------------------------------
           Kort Vreemd Vermogen

Vuistregel:
CR > 1,5 is voldoende
( afhankelijk van soort onderneming )

Slide 12 - Slide

Liquiditeit
Berekening CR kwetsbaar bij moeilijk te verkopen voorraad

                    Vlottende Activa excl. Voorraad + Liquide Middelen
Quick Ratio = -------------------------------------------------------
            Kort Vreemd Vermogen

Vuistregel: QR > 1 is voldoende ( afh. van soort onderneming )

Slide 13 - Slide

Liquiditeit

Nettowerkkapitaal = Vlottende Act. + Liq. Middelen - KVV

Als Nettowerkkapitaal positief is, kun je het KVV betalen
Geen vuistregel, want afhankelijk van omvang en aard van de onderneming

Slide 14 - Slide

Liquiditeit
Nadelen liquiditeit meten op basis van kengetallen aan de hand van de balans, zoals Current Ratio en Quick Ratio:

- momentopname
- kunnen enorm schommelen
- zijn te manipuleren (window dressing)

Slide 15 - Slide

nu maken opdracht 5.2
huiswerk voor volgende les

Slide 16 - Slide

week 4 les 2
Huiswerk
Maken opdracht 5.2
Les
Bespreken SE periode 2
Bespreken opdracht 5.2
Uitleg 5.2: De solvabiliteit
Leerdoel
Je kunt de solvabiliteit van een onderneming inschatten aan de hand van een aantal kengetallen


Slide 17 - Slide

Opgave 5.2.1
Deelnemingen horen bij de ...(1) en Effecten horen bij de ...(2)
A
1 vaste activa 2 vaste activa
B
1 vaste activa 2 vlottende activa
C
1 vlottende activa 2 vaste activa
D
1 vlottende activa 2 vlottende activa

Slide 18 - Quiz

Bij deelneming wil de onderneming vooral invloed uitoefenen en is het voor een langere periode. Bij effecten is het zo dat ze liquide middelen over hebben en die gaan beleggen. Zodra de liquide middelen weer nodig zijn in de onderneming, verkopen ze de effecten weer

Slide 19 - Slide

5.2.1
Voorzieningen horen bij ...
A
EV
B
LVV
C
KVV
D
LVV of KVV

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Slide

Voorzieningen
verplichtingen die al zijn voorzien, maar waarvoor de uitgaven pas in de toekomst zullen plaatsvinden. 2 mogelijkheden:

- raming van mogelijk verlies, welke al zijn meegenomen in het resultaat (bijv. dubieuze debiteuren, incourante voorraden)
deze voorzieningen worden meegenomen in de balanspost zelf

- raming voor nog te maken kosten, welke al zijn meegenomen in het resultaat (bijv. onderhoud, belastingen, pensioenen, schadeclaims)
deze voorzieningen worden apart opgenomen aan de creditzijde van de balans


Slide 22 - Slide

5.2.5
Wat is geen mogelijk antwoord?
A
Kredietverschaffer
B
Verhuurder
C
Debiteur
D
Crediteur

Slide 23 - Quiz

Solvabiliteit
De solvabiliteit geeft aan in welke mate de onderneming aan al haar verplichtingen kan voldoen (dus ook die op lange termijn )

Een hoge solvabiliteit geeft verschaffers van vreemd vermogen vertrouwen dat ze geld aan een onderneming kunnen uitlenen

Slide 24 - Slide

Solvabiliteit
Solvabiliteitsratio = TV / VV
(soms solvabiliteitspercentage = TV / VV x 100% )

Hoe hoger de solvabiliteitsratio, hoe beter de onderneming in staat is alle schulden te voldoen.

Vuistregel: Solvabiliteitsratio > 1,5 is voldoende

Slide 25 - Slide

Solvabiliteit
Soms andere formule gebruikt
Solvabiliteitsratio = EV / VV
(soms solvabiliteitspercentage = EV / VV x 100% )

Deze berekening komt altijd precies 1 lager uit dan de andere formule. Wiskundig bewijs zie blz 71
Vuistregel: Solvabiliteitsratio > 0,5 is voldoende 

Slide 26 - Slide

Solvabiliteit
Debt ratio = VV / TV 
( of VV / TV x 100% )

Hoe lager de uitkomst, hoe beter de solvabiliteit

Slide 27 - Slide

Solvabiliteit
Vaak stellen kredietverschaffers eisen aan een bedrijf op het gebied van de solvabiliteit. Alleen als die boven een bepaalde waarde is, zijn ze bereid geld uit te lenen. 

Slide 28 - Slide

Een beginnende onderneming heeft een totale vermogensbehoefte van € 500.000,-. De bank eist een minimale solvabiliteit van 180%. De bank gebruikt TV / VV x 100%.
Hoeveel kan de onderneming maximaal lenen?
(afronden op hele euro's, geen leestekens)

Slide 29 - Open question

Een beginnende onderneming heeft een totale vermogensbehoefte van € 500.000,-. De bank eist een minimale solvabiliteit van 180%. De bank gebruikt TV / VV x 100%.
Hoeveel kan de onderneming maximaal lenen? 
TV / VV x 100% = 180%
500.000 / VV x 100% = 180%
500.000 / VV = 1,80
VV = 500.000 / 1,80 
VV = 277.778

Slide 30 - Slide

Een bestaand bedrijf wil uitbreiden. Op dit moment heeft het bedrijf een TV van € 697.000,- en een VV van € 357.000,-.
De bank hanteert een solvabiliteitseis van 1,5 volgens de formule TV / VV.

Hoeveel kan het bedrijf maximaal bijlenen?
(afronden op hele euro's, geen leestekens)

Slide 31 - Open question

Een bestaand bedrijf wil uitbreiden. Op dit moment heeft het bedrijf een TV van € 697.000,- en een VV van € 357.000,-.
De bank hanteert een solvabiliteitseis van 1,5 volgens de formule TV / VV.

Hoeveel kan het bedrijf maximaal bijlenen?
( 697.000 + ? ) / ( 357.000 + ? ) = 1,5

1,5 x ( 357.000 + ? ) = 697.000 + ?
535.500 + 1,5? = 697.000 + ?
0,5? = 161.500
? = 323.000

Slide 32 - Slide

Huiswerk volgende les
Opgave 5.5

Slide 33 - Slide

week 5 les 1
Huiswerk
Maken opdracht 5.5
Les
Zelfstandig paragraaf 5.6 De rentabiliteit doorwerken.
Leerdoel
Je begrijpt wat het begrip rentabiliteit inhoudt
Je kunt de rentabiliteit van een onderneming bepalen aan de hand van de kengetallen REV, IVV, RTV



Slide 34 - Slide