Herhaling H. 3 - Woorden, spelling en grammatica

H. 3 - Woorden, spelling en grammatica

A1
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

H. 3 - Woorden, spelling en grammatica

A1

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Doel
- je weet wat je moet kennen voor de toets (aanstaande
  dinsdag)

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

3.5 Woorden
  • Dit is een detail.  Let op de context. 
  • Lijst op blz. 165, van links naar rechts.
  • Een antoniem (een woord met tegengestelde betekenis) 
      kunnen noemen. 
  • Voor- en achtervoegsels herkennen (p. 169) die een
      tegengestelde betekenis aan een woord geven. 
             => correct - incorrect

Slide 3 - Slide

Onmisbaar: nodig, noodzakelijk
3.7 Wat moet je kunnen?
Ontleed in de vaste volgorde.
  1. Onderstreep de persoonsvorm
  2. Zet zinsdeelstrepen
  3. Benoem het gezegde: dus WG of NG (p. 177)
  4. Benoem  het onderwerp
  5. Benoem het lijdend voorwerp 
                                                           (zit er niet altijd in + nooit bij ng).
Schema p. 203 t/m 5 lijdend voorwerp

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

3.8 Wat moet je kunnen?
Theorie over werkwoordsoorten kennen (p. 182, 183, 185).

Geef in de zin aan wat de werkwoorden zijn. Noteer van elk werkwoord de juiste werkwoordsoort. (zww/kww/hww).

Kinderen worden tegenwoordig graag een beroemde vlogger.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

3.9 Wat moet je kunnen?
  • Schrijf de persoonsvorm van zwakke werkwoorden in de
      verleden tijd. Let op enkelvoud en meervoud.
  • Schrijf het meervoud van zelfstandige naamwoorden.
      Regels op pagina 189.
  • Schrijf de dicteewoorden juist van pagina 191.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

zie blz. 191

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Extra uitleg >>
3.7. Naamwoordelijk gezegde
of werkwoordelijk gezegd

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Werkwoordelijk gezegde
het onderwerp DOET iets
belangrijkste ww betekenis

  • alle werkwoorden in de zin
  • splitsbaar werkwoord
  • aan het + infinitief
  • te + infinitief

Naamwoordelijk gezegde
het onderwerp IS iets
ww geen betekenis

  • koppelwerkwoord
       worden, zijn, blijven
  • aanvulling met een zn/bn
  • zegt iets over onderwerp

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Zo vind je een naamwoordelijk gezegde:
Een goede presentatie is niet in een half uur klaar.
1. Zoek de pv en verdeel de zin in zinsdelen.
Een goede presentatie / is / niet / in een half uur / klaar.
2. Stel vast of het onderwerp iets dóet of iets ís.
Een goede presentatie (= onderwerp) IS iets, namelijk klaar
3. Als het onderwerp iets ís, stel je de vraag:
                     Wat + pv + o + overige werkwoorden
WAT is een goede presentatie?  Antwoord: klaar (= naamwoordelijk deel)

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Zo vind je een naamwoordelijk gezegde:
4. Noteer het ng: pv + naamwoordelijk deel + overige ww
naamwoordelijk gezegde (ng) = is klaar

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Koppelwerkwoorden
(H. 3.8. - hulpwerkwoorden, zelfstandige werkwoorden en
                   koppelwerkwoorden)
In een naamwoordelijk gezegde staat ALTIJD een koppelwerkwoord.

Zijn er meer werkwoorden? Dat zijn hulpwerkwoorden.
BELANGRIJKSTE KOPPELWERKWOORDEN
worden, zijn en blijven

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Wel/geen koppelwerkwoord

Kunnen hulpwerkwoord (hww) EN koppelwerkwoord (kww) zijn.

LET OP: Een koppelwerkwoord kun je vervangen door een ander koppelwerkwoord. Een hulpwerkwoord kun je NIET vervangen.

Ik ben / word / blijf astronaut.    = kww
Ik ben naar Londen gegaan.      = hww, want (Ik word naar Londen
                                                               gegaan
worden, zijn en blijven

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Extra uitleg >>
3.8. Werkwoordsoorten
zelfstandige werkwoord
koppelwerkwoord
hulpwerkwoord

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Zelfstandig werkwoord (zww)
  • heeft een duidelijke betekenis: je kunt het doen 
  • kan in zijn eentje het werkwoordelijk gezegde zijn
  • één zww in een wg

Ik fiets naar school.                                            wg = fiets
Wij zingen onder de douche.                         wg = zingen
Hij lacht heel veel.                                               wg = lacht

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Koppelwerkwoord (kww)
  • heeft geen duidelijke betekenis
  • belangrijkste kww: zijn, worden, blijven
  • één kww in een ng

Hij is dokter in het ziekenhuis.                  ng: is dokter 
Hij werd vorig jaar profvoetballer.           ng: werd profvoetballer
Ook in de regen blijven zij vrolijk.             ng: blijven vrolijk

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Hulpwerkwoord (hww)
  • kan niet in zijn eentje een wg of ng zijn
  • komt voor bij wg EN ng
  • bij meer werkwoorden in het gezegde is pv = hww

Ik zal naar school fietsen.                wg= zal (hww) fietsen (zww)
Hij is kampioen geworden               ng = is kampioen geworden
                                                                       is (hww) geworden (kww)

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Moeilijke gevallen
De jongen heeft altijd al wat geld willen bijverdienen.
                 pv =  hww                                bijverdienen duidelijk = zww
                                                    willen = hww

De jongen blijft lachen.            
                      pv=hww            lachen  = zww
wg,  want  onderwerp doet iets

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Moeilijke gevallen
Remy wil vakkenvuller blijven, zolang hij bij zijn ouders blijft wonen.

  • wil vakkenvuller blijven => ng (onderwerp is iets)
       pv = hww              kww = blijven (worden/ zijn
  • blijft wonen => wg (onderwerp doet iets)
       pv = hww                 zww = wonen (duidelijke betekenis)         

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Voor uitleg 3.5 en 3.9.
zie boek

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Extra oefenen?
Maak: Test jezelf  3.5, 3.7,
3.8 en 3.9

Klaar?
Maak Versterk jezelf  - 
dat wat je nog moeilijk vindt.
     Extra oefeningen?
Ga naar Cambiumned.nl
=> Kies woordsoorten
=> Kies werkwoorden
=> Scroll naar beneden
=> zie je drie oefeningen


https://www.cambiumned.nl/oefeningen/werkwoorden/

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen
- je weet wat je moet kennen voor de toets (aanstaande dinsdag)

Dinsdag 15 april
Toets
Woorden, spelling en grammatica
H. 3.5,  3.7,  3.8 en  3.9.

Slide 22 - Slide

This item has no instructions