Het hele hoofdstuk oefenen!

Oefenen hoofdstuk 3
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Oefenen hoofdstuk 3

Slide 1 - Slide

Wat is het werkwoord in deze zin?
De jongen eet een appel
A
de jongen
B
eet
C
de een
D
appel

Slide 2 - Quiz

Wat is het werkwoord in deze zin?
Wij brengen een bos bloemen naar de buurvrouw.
A
wij
B
brengen
C
een bos bloemen
D
de buurvouw

Slide 3 - Quiz

Wat zijn de werkwoorden in deze zin?
Kunnen jullie nou eens stoppen!

Slide 4 - Open question

De persoonsvorm
ALTIJD een werkwoord. Maar welke?

- maak je zin vragend
- verander de tijd
Wij gaan volgende week een weekend weg.

Slide 5 - Slide

Wat is persoonsvorm in deze zin?
De hond wordt geborsteld.
A
de hond
B
geborsteld
C
wordt
D
wordt geborsteld

Slide 6 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Mijn moeder roept dat ik moet komen.

Slide 7 - Open question

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Hij leest zijn boek uit.
A
leest uit
B
leest
C
zijn boek
D
hij

Slide 8 - Quiz

Het werkwoordelijk gezegde
ALLE werkwoorden in een zin. 

Gisteren heb ik verse appels gekocht.

Slide 9 - Slide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Kunnen jullie goed voetballen?
A
kunnen goed
B
kunnen jullie
C
jullie voetballen
D
kunnen voetballen

Slide 10 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Ik kan het me niet voorstellen!

Slide 11 - Open question

Wat is het meervoud van....

gitaar
A
gitaars
B
gitaaren
C
gitaren

Slide 12 - Quiz

Wat is het meervoud van....

blad
A
blaaderen
B
bladeren
C
blaaderren
D
bladderen

Slide 13 - Quiz

Wat is het meervoud van....

zandkorrel
A
zandkorels
B
zandkorrelen
C
zandkorelen
D
zandkorrels

Slide 14 - Quiz

Wat is het meervoud van....

drama
A
drama-en
B
dramaas
C
drama's

Slide 15 - Quiz

Maak de zin vragend.

Je hangt de poster netjes op.

Slide 16 - Open question

Maak de zin vragend.

Jij viert graag feest.

Slide 17 - Open question

Kies de juiste persoonsvorm.

De kat van de buren .... (janken) elke nacht.
A
jankt
B
janken
C
jank

Slide 18 - Quiz

Kies de juiste persoonsvorm.

Je .... (lenen) niet vaak boeken bij de bibliotheek.
A
leen
B
leent
C
lenen

Slide 19 - Quiz

Kies de juiste persoonsvorm.

.... (besluiten) jullie morgen of je meegaat of niet?
A
besluiten
B
besluit

Slide 20 - Quiz

Schrijf de juiste persoonsvorm.

..... (staren) je vaak uit het raam tijdens de les?

Slide 21 - Open question

Schrijf de juiste persoonsvorm.

De mentor .... (spreken) iedereen over het rapport

Slide 22 - Open question

Wat betekent 'aandachtig'?
A
gewoon
B
met veel aandacht
C
als het nodig is
D
bruikbaar

Slide 23 - Quiz

Wat betekent 'regelmatig'?
A
afgerond
B
actief
C
vaak
D
ondanks

Slide 24 - Quiz

Grondwoorden
Vond --> vinden
gepresenteerd --> presenteren
apparaatje -->  apparaat
prijzige --> prijzig

Slide 25 - Slide

Welk woord is een grondwoord?
A
slaapje
B
slapen
C
geslapen
D
slaapt

Slide 26 - Quiz

Wat is een synoniem voor....

mooi
A
gezellig
B
slecht
C
prachtig
D
lelijk

Slide 27 - Quiz

Wat is de laatste trap van vergelijking bij 'aardig'?
A
aardig
B
aardiger
C
aardigst

Slide 28 - Quiz

Wat is de eerste trap van vergelijking bij 'lief'?
A
lief
B
liever
C
liefst

Slide 29 - Quiz

Wat is het tekstdoel van een krantenbericht?
A
informeren
B
amuseren
C
overhalen
D
uitleg geven

Slide 30 - Quiz

TIP!!!
Leer nog goed thuis wat je moeilijk vindt, 

dan ben je er helemaal klaar voor! 

Slide 31 - Slide