1 bb Oefenen Bloktoets Blok 3

Bloktoets blok 3. Wat kun je verwachten?
Wat kun je verwachten?
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with text slides.

Items in this lesson

Bloktoets blok 3. Wat kun je verwachten?
Wat kun je verwachten?

Slide 1 - Slide

Grammatica
- Persoonsvorm
- Werkwoorden
- Werkwoordelijk gezegde

Slide 2 - Slide

Spelling
- Spelling (lange klank/2 medeklinkers)
- Spelling werkwoorden (d/t) 

Slide 3 - Slide

Over taal
- Woordenschat (denk aan het stappenplan moeilijke woorden: lees een stukje vooruit of juist terug!)
- Grondwoorden (hoe je woorden opzoekt in het woordenboek)
- Trappen van vergelijking

Slide 4 - Slide

Lezen
- Het onderwerp van een tekst
- Tekstdoelen
- Alinea's en tussenkopjes
- Inleiding, middenstuk en slot

Slide 5 - Slide

Grammatica

* Werkwoorden
* Persoonsvorm
* Het werkwoordelijk gezegde

Slide 6 - Slide

Werkwoorden
Wat zijn dat ook alweer?

  • Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen.
    fietsen, lopen, spelen, kruipen, klappen, slapen…
  • Er gebeurt iets.                                                                                                       sneeuwen, hagelen, waaien, regenen…
  • Iemand is iets                                                                                                                   zijn, worden, lijken, blijven…
  • Werkwoorden kunnen veranderen in de zin.
    Ze geven aan in welke tijd (tegenwoordige of verleden tijd) de zin staat.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Hoe vind je de PV?
Hoe vind je de persoonsvorm?
Wat is het werkwoordelijk gezegde?





Slide 9 - Slide

Wat is hier de pv? en het WWG?
1. Hij heeft de hele avond televisie gekeken
2. Je moet op tijd reserveren.
3. Hij stond zeker een uur te wachten
4. Hij had daar moeten staan
5. Zij heeft zich opgegeven voor de wedstrijd
6. Ben jij wel eens naar een circus geweest?
7. Je moet daar heel erg uitkijken.
8. Ik heb haar al lang niet gezien!


Slide 10 - Slide

Wat is hier de pv en het wwg?
9. Eerst eten we samen patat.
10. Morgen ga ik zwemmen met Sandra.
11. Joost wil graag samen studeren.
12. Hij gaat op visite bij zijn oma.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Link

Volgende keer:
Oefenen met spelling

Nog 3 lessen voor de toets

Slide 13 - Slide

Agenda
Vorige keer:                                              Deze keer:


GRAMMATICA

- Persoonsvorm
- Werkwoorden
- Werkwoordelijk gezegde


SPELLING

- Oefenen met spelling

Slide 14 - Slide

Even herhalen...
1. Ik zou het niet weten
2. De grond was met sneeuw bedekt
3. Ben jij weleens op vakantie geweest?
4. Ik ben op het strand gaan liggen.
5. Gisteren heb ik een grote vis gevangen
Wat zijn de:
- Werkwoorden
- Persoonsvorm
- Werkwoordelijk gezegde

Slide 15 - Slide

Spelling 
Spelling van woorden
Een korte klank: je spelt 2 medeklinkers
Bijvoorbeeld: adres - adressen

Een lange klank: je spelt 1 klinker
Bijvoorbeeld: kruiwagen (en niet: kruiwaagen)


Slide 16 - Slide

Spelling van de persoonsvorm
Bij ‘ik’ schrijf je de ik-vorm: Ik loop
Bij jij, u/hij/zij/het schrijf je de ik-vorm + t: jij loopt
Als de ik-vorm eindigt op een t: Geen extra t (nooit twee tt aan het eind)
Als je of jij achter de PV staat, dan de ik-vorm: loop jij
Bij meervoud: hele werkwoord
Bijvoorbeeld:
Ik loop ik rijd (alleen d!)
Hij/jij loopt hij/jij rijdt (dt, want ‘hij’ staat ervoor)
Wij lopen wij rijden (hele werkwoord)

Maar nooit: hij praatt!

Slide 17 - Slide

Oefenen... welke kies je?

Korte en lange klanken

1. Op ... ga ik voetballen met mijn club    (zaaterdag - zatterdag - zaterdag - zaterdaag)
2. ... jaar werden we kampioen!               (Voorrig - Vorig - Voorig - Vorrig)
3. Dit jaar willen we natuurlijk weer          (winnen - winen - wineen - wynnen)

Wat zijn de fouten?

Vanaavond wil Jef naar het bos. Hij is dol op padenstoelen, voral de rode.

Slide 18 - Slide

Oefenen... welke is goed?

I of ie?

Polietie - politi - politie - polieti
Militairen - milietairen - milietietairen - mielitairen
kienderen - kinnderen - kiennderen - kinderen


Slide 19 - Slide

Persoonsvorm spellen
Maak de zin vragend en spel dan de PV op de juiste manier:

1. Jij bindt jouw slaapzak achter op de fiets
2. Je staat voor de televisie
3. Je luidt de kerkklok voor de bruiloft
4. Je hangt de poster op aan de muur


Slide 20 - Slide

Wat is de juiste persoonsvorm?
1. Ik ... (maken) vaak een kaart voor mijn club
2. We ... (vertellen) elkaar dat er een schat is
3. De anderen ... (willen) de schat zoeken
4. Je ... (kunnen) ook zelf een schatkaart maken 
5. Je ... (hebben) papier en stiften nodig
6. Dan ... (zetten) je een kruisje op de juiste plek

Slide 21 - Slide

Vandaag: 
Gaan we oefenen:


Over taal:
- Grondwoorden
- trappen van vergelijking

Lezen:

- onderwerp en tekstdoel
- alinea's en tussenkopjes
- inleiding, middenstuk, slot

Slide 22 - Slide

Grondwoorden
Woorden kunnen verschillende vormen hebben, bijvoorbeeld een voltooid deelwoord: gezongen. 
Als je dit wilt opzoeken in het woordenboek zoek je naar de basisvorm, het grondwoord: zingen (en niet bij ‘gezongen’)

 
• Bij werkwoorden is het grondwoord altijd het hele werkwoord (bijvoorbeeld bevinden, en niet bevond)

Slide 23 - Slide

Grondwoorden oefenen
Welk woord is een grondwoord?
A  Gefietst
B  Fietsje
C  Fietste
D  Fietsen

Bij welk woord zoek je: winkeltje? en brandweermannen?

Slide 24 - Slide

Trappen van vergelijking
Maak de stappen af:

Fijn - .... - 
Dun - ... - 
Lief - ... - 
Leuk - ... -
Mooi - ... -

Slide 25 - Slide

Over lezen
- onderwerp en tekstdoel
- alinea's en tussenkopjes
- inleiding, middenstuk, slot

Slide 26 - Slide

Alinea's en tussenkopjes
1. Hoeveel tussenkopjes heeft deze tekst?
2. Hoeveel alinea's heeft deze tekst?
3. Waar begint het middenstuk?
4. Waar begint het slot van de tekst?
5. Welk doel heeft deze tekst?
Kies uit:
- informeren
- amuseren
- overhalen
- uitleg geven

Slide 27 - Slide

Maandag 31-5
Vandaag gaan we alle stof herhalen

Donderdag toets!

We gaan nu de zelftoets maken in Op Niveau, daarna gaan we een kahoot doen.


Slide 28 - Slide

Slide 29 - Link