1. Welk tekstdoel hoort bij de tekstsoort uiteenzettende tekst?
A
amuseren
B
informeren
C
overhalen
D
overtuigen
Slide 13 - Quiz
2. Welk tekstdoel hoort bij de tekstsoort informerende tekst?
A
opiniëren
B
informeren
C
overhalen
D
overtuigen
Slide 14 - Quiz
3. Bij welk tekstdoel hoort de tekstvorm recept?
A
informeren
B
amuseren
C
overhalen
D
overtuigen
Slide 15 - Quiz
4. Bij welk tekstdoel hoort de tekstvorm sollicitatiebrief?
A
overtuigen
B
informeren
C
opiniëren
D
overhalen
Slide 16 - Quiz
5. Wat is het verschil tussen de tekstdoelen overtuigen en activeren?
A
Er is geen verschil.
B
Overtuigen: ervoor proberen te zorgen dat iemand hetzelfde denkt als jij. Activeren: iemand activeren, iemand tot iets aanzetten (actief maken)
C
Activeren: ervoor proberen te zorgen dat
iemand hetzelfde denkt als jij. Overtuigen:
iemand activeren, iemand tot iets aanzetten (actief maken)
Slide 17 - Quiz
6. Een tekst heeft vaak meerdere doelen, maar 1 hoofddoel (belangrijkste doel).
A
dit klopt
B
dit klopt niet
Slide 18 - Quiz
7. Wat is een tussenkopje?
A
De titel van de tekst.
B
De titel van de inleiding.
C
De titel van een alinea.
D
De titel van het slot.
Slide 19 - Quiz
8. Wat is het verschil tussen een tussenkopje en de titel?
A
Er is geen verschil.
B
Een tussenkopje gaat over de hele tekst. De titel gaat over een alinea.
C
De titel gaat over de hele tekst. Een tussenkopje gaat over een alinea.
Slide 20 - Quiz
9. Wat is het verschil tussen een onderwerp en een deelonderwerp?
A
Er is geen verschil.
B
Een onderwerp gaat over de hele tekst. Een deelonderwerp is het onderwerp van een alinea (een deel van de tekst).
C
Een deelonderwerp gaat over de hele tekst. Een onderwerp is het onderwerp van een alinea (een deel van de tekst).
Slide 21 - Quiz
Aan de slag!
Maak de vragen op de volgende slides:
Les 6: Leesvaardigheid, slides 23 t/m 36.
Slide 22 - Slide
Wat is een deelonderwerp?
A
Het onderwerp van een tekst
B
Het onderwerp van een alinea
C
aspecten van het onderwerp
Slide 23 - Quiz
Om het onderwerp van een tekst te vinden, stel je de vraag:
A
Wat vindt de schrijver van de tekst?
B
Waar gaat deze tekst over?
C
Wat vind ik van de tekst?
Slide 24 - Quiz
Het onderwerp van de tekst noteer je in:
A
Een paar woorden.
B
Een hele zin.
C
In twee of meer zinnen.
Slide 25 - Quiz
Wat is een deelonderwerp?
A
een onderwerp van een hoofdstuk
B
een aspect van het onderwerp
C
een aspect van het slot
D
een onderwerp van de eerste alinea
Slide 26 - Quiz
Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over school?
A
De dierenwinkel
B
De geschiedenis van voetbal
C
Pauzes in de aula
D
Zakgeld
Slide 27 - Quiz
Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over gamen?
A
Gameverslaving
B
Soorten games
C
Ontstaan van de aarde
D
Zakgeld
Slide 28 - Quiz
Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over politiek?
A
Gezelschapsspellen
B
Verkiezingen
C
Vakantiereizen
D
De woestijn
Slide 29 - Quiz
Bedenk 3 deelonderwerpen die voor kunnen komen in een tekst over huisdieren.
Slide 30 - Open question
Lees de tekst
Slide 31 - Slide
Wat is het onderwerp van de tekst?
Slide 32 - Open question
Op welke vraag wil de tekst antwoord geven?
Slide 33 - Open question
In welke alinea wordt uitgelegd waardoor er steeds meer kinderen met handschriftproblemen komen?
A
Alinea 1
B
Alinea 2
C
Alinea 3
Slide 34 - Quiz
Op welke 4 manieren kan een schrijver zijn tekst inleiden?
Slide 35 - Open question
Op welke 3 manieren kan een schrijver zijn tekst afsluiten?
Slide 36 - Open question
Al klaar?
Open het boek Op Niveau.
Lees tekst 7 op blz. 149 vast grondig door.
Slide 37 - Slide
Aan de slag!
Pak je boek Op Niveau erbij.
Samen lezen! Tekst 7 op blz. 149.
Slide 38 - Slide
Aan de slag!
Maak vraag 1 t/m 4 op de volgende slides.
De vragen horen bij:
- Tekst 7 uit Op Niveau, blz. 149.
Maak: de tot-slot-vraag op de laatste slide.
Slide 39 - Slide
1. Tekst 7 is het middenstuk van een tekst over bedreigde dieren en planten. De schrijver heeft de tekst niet in alinea's verdeeld, maar toch kom je over twee deelonderwerpen iets te weten.
Over welke twee deelonderwerpen krijg je informatie?
Slide 40 - Open question
2. Bedenk bij elke alinea een tussenkopje dat bij de inhoud van de alinea past.