Grammatica §1 t/m 6

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 2

Grammatica §1 t/m 6

Verschillende onderdelen

§3 bijvoeglijk naamwoord. 

§4 werkwoordelijke gezegde 

§5 voegwoord 

§6 samengestelde zinnen

§7 & §8 mixopdrachten 

§3 bijvoeglijk naamwoord 

Noteer van de volgende zinnen 

het zelfstandig naamwoord. 

Hij leest een nieuw boek.

Ik heb een oude fiets.

Stan heeft gisteravond een mooie film gezien.

§3 bijvoeglijk naamwoord 

Noteer nu van dezelfde zinnen 

het bijvoeglijk naamwoord. 

Hij leest een nieuw boek.

Ik heb een oude fiets.

Stan heeft gisteravond een mooie film gezien.

§3 bijvoeglijk naamwoord 

Sleep de woorden naar de juiste rij. 

Wel of geen bijvoeglijk naamwoord?

Bijvoeglijk naamwoord

Geen bijvoeglijk naamwoord

Grappig

Bank

Bijzonder

School

Mooi

Rood

§3 bijvoeglijk naamwoord 

Vul een passend bijvoeglijk

naamwoord in. 

Het _________ vogeltje kon niet meer vliegen.

§3 bijvoeglijk naamwoord 

Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord in de zin?

Ik draag liever mijn bruine trui dan mijn wollen trui.

§4 werkwoordelijke gezegde.

Kies waar of niet waar. 

Het werkwoordelijke gezegde kan uit één woord bestaan.

1. Waar
2. Niet waar

De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijke gezegde.

1. Waar
2. Niet waar

Het werkwoordelijke gezegde staat altijd bij elkaar in een zin.

1. Waar
2. Niet waar

§4 werkwoordelijke gezegde.

Noteer van de zinnen 

de persoonsvorm.

Bryan heeft zijn huiswerk gemaakt.

Patricia had het probleem graag willen oplossen.

§4 werkwoordelijke gezegde.

Noteer van de zinnen 

het werkwoordelijke gezegde. 

Ik heb net een grote pizza gegeten.

Yusuf zou wel meer willen weten over sterrenkunde.

Thom is zijn zonnebril vergeten op school.

§4 werkwoordelijke gezegde.

Hoeveel werkwoorden staan 

er in de zin. 

Ik zou wel goed willen kunnen schaatsen.

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Mena heeft het huis niet kunnen vinden.

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

§5 voegwoorden

Is het een voegwoord? 

sleep naar ja of nee. 

Ja

Nee

En

doen

maar

Gele

of

§5 voegwoorden

Wat verbind het voegwoord. 

Woorden of zinnen? 

Ze verkopen in deze winkel mooie sieraden en dure horloges.

1. Woorden
2. Zinnen

Omdat we vaak verhuizen, heb ik op veel verschillende scholen gezeten.

1. Woorden
2. Zinnen

§6 samengestelde zinnen

Wat is het verschil tussen een 

enkelvoudige zin en een 

samengestelde zin.

Een enkelvoudige zin heeft .......... persoonsvorm. Een samengestelde zin heeft ................ persoonsvormen.

§6 samengestelde zinnen

Noteer de twee 

persoonsvormen. 

De bergbeklimmer kijkt om zich heen en geniet van het uitzicht.

Er is een storm op komst, maar we blijven zo lang mogelijk buiten.

§7 & §8 mixopdrachten.

Sleep de onderdelen van de zin 

naar het juiste zinsdeel. 

samen

aan

Bijvoeglijk naamwoord

Werkwoord

Zelfstandig naamwoord

Lidwoord

Voegwoord

Lianne

en

Rachid

werken

een

moeilijke

opdracht

met

gevuld

Bijvoeglijk naamwoord

Werkwoord

Zelfstandig naamwoord

Lidwoord

Voegwoord

Het

rieten

mandje

was

vers

fruit