will / shall + hele werkwoord
Bij iets wat in de toekomst gaat gebeuren:
- I'm sure we will/shall enjoy ourselves during the show.
Bij een aanbod, belofte, voorstel, verzoek, wens, weigering:
- Shall we help you prepare for the test?
Bij een voornemen op het moment dat je het zegt (vaak bij "I think"):
- I think I will call in sick tomorrow.
Bij een voorspelling gebaseerd op een mening of bij onzekerheid toekomst:
- They will probably be late.