Nederlands 1BKM Over taal blok 3

Over Taal
Blok 3
1C
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Over Taal
Blok 3
1C

Slide 1 - Slide

Lesdoelen:                               1BK
Na deze paragraaf:
  • begrijp je de betekenis van tien schooltaalwoorden;
  • begrijp je de betekenis van tien moeilijke woorden uit teksten;
  • kun je de betekenis van woorden vinden door te letten op tegenstellingen;
  • kun je grondwoorden in een woordenboek gebruiken;
  • kun je trappen van vergelijking maken




Slide 2 - Slide

Schoolwoorden
Woorden die veel op school worden gebruikt:
aandachtig           eventueel
aangezien                              gebruikelijk
inmiddels                                                     geschikt
uiteindelijk                                 ronduit
kortom

Slide 3 - Slide

Als je een woord leest dat je niet begrijpt, is je eerste stap: een stukje terug of een stukje verder lezen in de tekst. Vaak zie je dan:
een woord dat ongeveer hetzelfde betekent;
een uitleg of omschrijving van het moeilijke woord;
een woord dat het tegenovergestelde betekent.

Slide 4 - Slide

In je wiskundeboek staat: ‘Probeer na deze eenvoudige opdracht nu ook een complexe opdracht te maken.’
We gaan vandaag op schoolreis. Yoeri is absent, maar gelukkig is Tim er wel.
Hij voelt zich belabberd. Als hij vandaag in bed blijft, zal hij zich morgen vast weer beter voelen

Slide 5 - Slide

Tegenstellingen
eb              -     vloed
donkere  - 
snel           -
druk          -
meer         -
regen        - 

Slide 6 - Slide

Grondwoorden
In een woordenboek staan de basisvormen van woorden, de grondvorm.
  • Vond zoek je bij het grondwoord vinden
  • gepresenteerd; grondvorm __________
  • grachtje;               grondvorm  _________
  • meubels;              grondvorm _________
  • hevige;                   grondvorm __________

Slide 7 - Slide

Trappen van vergelijking
Mijn zus is jong. Mijn broer is jonger. Ik ben het jongst.
  • klein - kleiner - kleinst
meestal maak je zo'n rijtje door -er en -st achter het woord te zetten. Soms moet je het woord aanpassen.
  • hoog - hoger -hoogst
  • knap - knapper -knapst

Slide 8 - Slide

Doel behaald                      
Aan het eind van de paragraaf:
  • begrijp je de betekenis van tien schooltaalwoorden;
  • begrijp je de betekenis van tien moeilijke woorden uit teksten;
  • kun je de betekenis van woorden vinden door te letten op tegenstellingen;
  • kun je grondwoorden in een woordenboek gebruiken;
  • kun je trappen van vergelijking maken

Slide 9 - Slide

Lesdoelen:                      1Kader
Na deze paragraaf:
  • begrijp je de betekenis van verschillende schooltaalwoorden;
  • begrijp je de betekenis van verschillende woorden uit teksten;
  • kun je de betekenis van woorden vinden door ervoor of erna te lezen;
  • kun je grondwoorden in een woordenboek gebruiken;
  • kun je uitleggen wat een samenstelling is.




Slide 10 - Slide

Schoolwoorden
Woorden die veel op school worden gebruikt:
aandachtig              eventueel
aangezien                              gebruikelijk
inmiddels                                              geschikt
uiteindelijk                                ronduit
typisch                             kortom
definitie

Slide 11 - Slide

Als je een woord leest dat je niet begrijpt, is je eerste stap: een stukje terug of een stukje verder lezen in de tekst. Vaak zie je dan:
een woord dat ongeveer hetzelfde betekent;
een uitleg of omschrijving van het moeilijke woord; 
een woord dat het tegenovergestelde betekent.

Slide 12 - Slide

‘Het spijt me,’ zei onze leraar, ‘ik moet de toetsen nog corrigeren. Ik hoop dat ik morgen klaar ben met nakijken.’
De brugklasdisco gaat niet door. Jammer dat er niet genoeg animo voor is. Blijkbaar hebben veel leerlingen er niet zo veel zin in

Slide 13 - Slide

Grondwoorden
In een woordenboek staan de basisvormen van woorden, het grondwoord.
Vond zoek je bij het grondwoord vinden
gepresenteerd; grondvorm __________
grachtje; grondvorm _________
meubels; grondvorm _________
hevige; grondvorm __________

Slide 14 - Slide

Trappen van vergelijking
Mijn zus is jong. Mijn broer is jonger. Ik ben het jongst.
  • klein - kleiner - kleinst

Meestal maak je zo'n rijtje door -er en -st achter het woord te zetten. Soms moet je het woord aanpassen.
  • hoog - hoger -hoogst
  • knap - knapper -knapst

Slide 15 - Slide

Samenstellingen
Sommige woorden kun je aan elkaar vastplakken. Van laptop en tas kun je een nieuw woord maken: laptoptas. Zo’n woord heet een samenstelling. Als je wilt weten wat de betekenis van een samenstelling is, kijk je naar het laatste woord van de samenstelling. Dat laatste woord zegt wat het is. Het eerste woord vertelt er iets extra’s over.

voorbeeld
Een vruchtentaart is een taart, gemaakt met vruchten.
Een bosvrucht is een vrucht die in het bos groeit.

Slide 16 - Slide

Doel behaald?                      1KM
Na deze paragraaf:
  • begrijp je de betekenis van verschillende schooltaalwoorden;
  • begrijp je de betekenis van verschillende woorden uit teksten;
  • kun je de betekenis van woorden vinden door ervoor of erna te lezen;
  • kun je grondwoorden in een woordenboek gebruiken;
  • kun je uitleggen wat een samenstelling is.

Slide 17 - Slide