Par 4.2 les 2 vwo

Lezen hoofdstuk 4.2
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 35 min

Items in this lesson

Lezen hoofdstuk 4.2

Slide 1 - Slide

                                 Terugblik:


Twee soorten reclame
Lay-out

Slide 2 - Slide

Deze les:
Bespreken huiswerk
Tekstverbanden 4 + herhaling

Slide 3 - Slide

en signaalwoorden

Slide 4 - Slide

SIGNAALWOORDEN

Aan een

signaalwoord

zie je met

welk tekstverband

je te maken hebt.

Slide 5 - Slide

Tekstverbanden H1
opsommend: ten eerste, ook, bovendien, verder, ten slotte
tijdsvolgorde: eerst, daarna, vervolgens, ten slotte, intussen
tegenstellend: maar, echter, evenwel, daarentegen, toch
uitleggend: bijvoorbeeld, dat wil zeggen, zoals
redegevend: want, omdat, daarom, immers, namelijk
concluderend: dus, dan ook, hieruit volgt, de slotsom is
vergelijkend: net als, evenals, zoals

Slide 6 - Slide

Tekstverband H2
samenvattend: kortom, samenvattend, al met al, 
om kort te gaan

vb.  Het was kortom een dag om nooit te vergeten.

Slide 7 - Slide

Tekstverbanden H3 en H4
Verband                          Signaalwoorden
oorzaak/gevolg            doordat, daardoor, zodat, waardoor, met                                                   als gevolg van, ten gevolge van

middel/doel                   om te, waarmee, daarmee, opdat
voorwaardelijk              als, wanneer, indien, mits, tenzij, op                                                             voorwaarde dat

Slide 8 - Slide

Het verschil tussen oorzaak en reden:

Bij een reden is een menselijke beslissing in het spel
Een oorzaak is iets van buitenaf

Slide 9 - Slide

We kunnen zaterdag niet voetballen ...... het veld onbespeelbaar is geworden door de regen.
A
Omdat
B
Doordat

Slide 10 - Quiz

We kunnen zaterdag niet voetballen ..... het veel te koud is om te voetballen.
A
omdat
B
doordat

Slide 11 - Quiz

Welk verband staat in de volgende zin?

Wij gaan morgen naar het museum, mits het mooi weer is.
A
oorzaak/gevolg
B
voorwaardelijk
C
middel/doel
D
tegenstellend

Slide 12 - Quiz

Welk verband staat in de volgende zin?

Het was te glad om te fietsen. Daardoor miste
ik de trein.
A
middel/doel
B
voorwaardelijk
C
oorzaak/gevolg
D
opsommend

Slide 13 - Quiz

Welk verband staat in de volgende zin?

Mijn zus heeft zich ingeschreven voor een extra cursus om te voorkomen dat ze zakt.
A
middel/doel
B
voorwaardelijk
C
oorzaak/gevolg
D
tijdsvolgorde

Slide 14 - Quiz

Welk verband staat in de volgende zin?

Ik ga op tijd weg, want ik heb een feestje.
A
tegenstellend
B
opsommend
C
redengevend
D
oorzaak/gevolg

Slide 15 - Quiz

De volgende sinaalwoorden horen bij welk tekstverband?

waarmee, daarmee, om te, opdat
A
oorzaak/gevolg
B
doel/middel
C
concluderend
D
redengevend

Slide 16 - Quiz

zoals
is een signaalwoord voor het tekstverband
A
opsommend
B
tegenstellend
C
uitleggend
D
vergelijkend

Slide 17 - Quiz

verder
is een signaalwoord voor het tekstverband
A
opsommend
B
tegenstellend
C
uitleggend
D
voorwaardelijk

Slide 18 - Quiz

hoewel
is een signaalwoord voor het tekstverband
A
opsommend
B
tegenstellend
C
oorzaak/gevolg
D
middel/doel

Slide 19 - Quiz

doel/middel
voorwaardelijk
waarmee
als
wanneer
daarmee
opdat
om te
mits
indien

Slide 20 - Drag question

Huiswerk
Maken opdr. 8 blz. 150

Slide 21 - Slide

Volgende lessen:
Leestaak blz. 152
Vragenuurtje (volgende week)

Slide 22 - Slide