werkwoorden in de tt

Noem werkwoorden
in het NL
1 / 20
next
Slide 1: Mind map
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Noem werkwoorden
in het NL

Slide 1 - Mind map

werkwoorden
Lopen (laufen), slapen (schlafen), kopen (kaufen) etc.

Hoe vervoeg je deze in het Duits?

NL: ik loop, jij loopt, wij lopen etc.
DU: ich laufe, du läufst, wir laufen.

 

Slide 2 - Slide

werkwoorden in het Duits
DL: Achter de stam van de werkwoorden, komt er afhankelijk van de persoon, iets achter.

Wat is de stam van het werkwoord?

het werkwoord -en

Slide 3 - Slide

Wat is de stam van het werkwoord
,,spielen''

Slide 4 - Open question

Wat is de stam van het werkwoord
,,stehen''

Slide 5 - Open question

Welke personen krijgen welke uitgangen?
ich spiele
du spielst
er/sie/es spielt
wir spielen
ihr spielt
Sie/sie spielen

e-st-t-en-t-en

Slide 6 - Slide

e-st-t-en-t-en
oftewel:

(fe)esttenten

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Waarvoor kan de ,,idewis'' staan?

Slide 9 - Open question

idewis? (fe)estenten
ich  + e
du + st
er (maar ook sie + es) + t
wir + en
ihr + t
sie/Sie + en

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

1. Meine Schwester (machen) _____________ ihre Hausaufgaben.
A
mache
B
machst
C
macht
D
machen

Slide 12 - Quiz

2. Tom (schreiben) _____________ eine E-Mail.
A
schreibe
B
schreibst
C
schreibt
D
schreiben

Slide 13 - Quiz

3. Wir (gehen) _____________ einkaufen.
A
gehe
B
gehst
C
geht
D
gehen

Slide 14 - Quiz

5. Simone (lieben)_____________ Pferde.

Slide 15 - Open question

6. (Kennen) ______________ihr meinen Hund Boomer?

Slide 16 - Open question

7. Wie (heißen) _______________ die Katze?

Slide 17 - Open question

Wat kun je vertellen over idewis?

Slide 18 - Open question

Wat kun je vertellen over (fe)esttenten?

Slide 19 - Open question

Maken 
E18, 19, 21, 22, 24

Slide 20 - Slide