Oefenen Woordenschat en Taalverzorging_6 okt_1C

1 Welke uitspraken zijn waar?
A
Een werkwoord kan in verschillende vormen voorkomen.
B
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt.
C
Het werkoord ‘zullen’ heeft een duidelijke betekenis.
D
In een zin staan ten minste twee werkwoorden.
1 / 22
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

1 Welke uitspraken zijn waar?
A
Een werkwoord kan in verschillende vormen voorkomen.
B
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt.
C
Het werkoord ‘zullen’ heeft een duidelijke betekenis.
D
In een zin staan ten minste twee werkwoorden.

Slide 1 - Quiz

Schrijf alle werkwoorden op. Er kunnen meerdere werkwoorden in een zin staan.
2 Wil iemand de telefoon even opnemen?

Slide 2 - Open question

Schrijf alle werkwoorden op. Er kunnen meerdere werkwoorden in een zin staan.
3 De scheidsrechter verlengt de wedstrijd met een kwartier.

Slide 3 - Open question

4 In welke zin is ‘fietsen’ geen werkwoord?
A
In de vakantie fietsen wij van de ene camping naar de andere.
B
Tijdens de reisweek heb ik leren fietsen op een eenwieler.
C
Waarom verwijderd de politie alle verkeerd gestalde fietsen?

Slide 4 - Quiz

Is de volgende uitspraak waar of niet waar?
5 Als er twee werkwoorden in een zin staan, is één van die werkwoorden de persoonsvorm.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

Is de uitspraak waar of niet waar?
6 Als de persoonsvorm enkelvoud is dan is het onderwerp ook enkelvoud.

A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quiz

Vul de zin met het juiste woord aan:
10 Aan het eind van een vraagzin zet je een […].

Slide 7 - Open question

Waarom worden de volgende woorden met een hoofdletter geschreven?
11 Alkmaar – Den Haag – Naarden – Purmerend – Utrecht – Winterswijk

Slide 8 - Open question

Schrijf de zin over met hoofdletters en de juiste leestekens.
12 weet jij misschien waar mevrouw bosma de rekenmachine van arne heeft neergelegd [.|?]

Slide 9 - Open question

Schrijf de zin over met hoofdletters en de juiste leestekens.
13 in nederland krijgt iedere leerling les in het spreken en schrijven van engels [.|?]

Slide 10 - Open question

16 Kies de juiste spelling.
A
goud
B
gout

Slide 11 - Quiz

17 Kies de juiste spelling.
A
kwaad
B
kwaat

Slide 12 - Quiz

18 Kies de juiste spelling.
A
uitgerusd
B
uitgerust

Slide 13 - Quiz

Noteer van elk werkwoord de ik-vorm.
21 zuchten (ik) […]


Slide 14 - Open question

Noteer van elk werkwoord de ik-vorm.
22 zweren (ik) […]


Slide 15 - Open question

Vul de zin met het juiste woord aan.
25 De ik-vorm van het werkwoord ‘zullen’ is: (ik) […].

Slide 16 - Open question

Kies het juiste woord.
29 Toen ik door de gang liep, hoorde ik allemaal rare geluiden.

A
die gang
B
dat gang

Slide 17 - Quiz

Kies het juiste woord.
30 Heb jij gisteren ook het interview met Katy Perry gezien?

A
die interview
B
dat interview

Slide 18 - Quiz

Kies het juiste woord.
31 Tijdens de uitzending moet je in [die|dit] camera kijken.
A
die
B
dit

Slide 19 - Quiz

Kies het juiste woord.
32 [Dat|Die] computer van mevrouw Wiersema is al heel oud.
A
dat
B
die

Slide 20 - Quiz

Een synoniem van onmiddellijk is:
(er zijn meerdere antwoorden goed)
A
direct
B
gauw
C
nooit
D
ogenblikkelijk

Slide 21 - Quiz

Ik zie de toets volgende week vol vertrouwen tegemoet.
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll