Leesvaardigheid signaalwoorden klas 5 en 6

Lesefertigkeit Oberstufe
1 / 22
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lesefertigkeit Oberstufe

Slide 1 - Slide

VERBANDEN EN SIGNAALWOORDEN

Hoe zie je het verband in een (lees)tekst?

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Uitbreiding / opsomming 
Reden / oorzaak
Tegenstelling
Gevolg / conclusie 
Voorbeeld
Beperking
deshalb (daarom)
außerdem (bovendien)
aber (maar)
denn (want)
etwa (bijvoorbeeld)
nur (slechts, alleen maar)

Slide 5 - Drag question

Herken jij het verband?
Beantwoord de vragen op de volgende dia's.

Slide 6 - Slide

Wenn du nicht studierst, wirst du nicht durchkommen (slagen) bei der Abschlussprüfung.

wenn= ...
A
tegenstelling
B
voorwaarde
C
vergelijking
D
versterking

Slide 7 - Quiz

Nur so wird er glaubwürdig.
nur = ...
A
Gevolg / conclusie
B
Beperking
C
Voorbeeld geven / concreet maken
D
Tegenstelling

Slide 8 - Quiz

Ich gehe ins Kino, denn ich finde das toll!
denn = ...
A
reden/verklaring
B
tegenstelling
C
vergelijking
D
voorbeeld geven

Slide 9 - Quiz

Ich habe statt eines Autos, doch ein Fahrrad gekauft.
doch = ...
A
gevolg/conclusie
B
reden/verklaring
C
tegenstelling
D
uitbreiding/opsomming

Slide 10 - Quiz

Ich habe Englisch, und sogar Deutsch!!!
sogar = ...
A
gevolg/conclusie
B
vergelijking
C
versterking
D
tegenstelling

Slide 11 - Quiz

Kies het juiste verband:
Welk signaalwoord past op de plek van de drie puntjes? 

Slide 12 - Slide

Ich habe den Peter nicht eingeladen, ... will er zu meiner Party kommen.
A
deshalb
B
trotzdem
C
dann
D
sonst

Slide 13 - Quiz

Du bist erkältet, ...
solltest du im Bett bleiben
A
außerdem
B
deshalb
C
sonst
D
trotzdem

Slide 14 - Quiz

Wir müssen uns beeilen, ...
kommen wir zu spät!
A
sonst
B
darum
C
also
D
außerdem

Slide 15 - Quiz

Du sollst unbedingt ... Staub saugen, ... den Staub wischen.
A
sowohl ... als auch
B
weder ... noch
C
je ... desto
D
zwar ... aber

Slide 16 - Quiz

Susanne kann ... schwimmen ... surfen.
A
zwar ... aber
B
weder ... noch
C
je ... desto

Slide 17 - Quiz

Das Kleid ist teuer, ...
will Katharina es kaufen!
A
also
B
weil
C
trotzdem
D
außerdem

Slide 18 - Quiz

Meine Freundin kennt ... meine Telefonnummer ... meine Adresse.
A
sowohl ... als auch
B
je ... desto
C
zwar ... aber
D
nicht nur ... sondern auch

Slide 19 - Quiz

Zusammengefasst:
  • Wil je teksten goed kunnen begrijpen zijn signaalwoorden belangrijk.
  • Signaalwoorden leggen verbanden tussen zinnen, zinsdelen, alinea's van een tekst. (tegenstelling/verklaring/uitbreiding enz.)
  • LEER DE SIGNAALWOORDEN EN DE VERBANDEN DIE ZE LEGGEN DUS GOED

Slide 20 - Slide

An die Arbeit!
Was? Leer examenidioom en stencil 
Wie lange?
Fertig? Kijk na via Teams - Bestanden - 

Slide 21 - Slide

Tschüss

Slide 22 - Slide