In hooggelegen gebieden bevat de lucht minder zuurstof dan in Nederland. Nederlandse topsporters trainen graag een aantal weken in die gebieden. Daarna leveren ze in Nederland betere prestaties. Als gevolg van de training is de samenstelling van het bloed veranderd. Wat is door de training veranderd in de samenstelling van het bloed?
A
Het bloed bevat meer plaatjes
B
Het bloed bevat meer witte bloedcellen
C
Het bloed bevat meer rode bloedcellen
Slide 3 - Quiz
Bij sommige diersoorten komen zogenaamde wondernetten voor. Bij zo’n wondernet vertakt een slagader zich in kleinere slagaders die weer uitkomen in één grotere slagader (zie afbeelding 5). Een wondernet bestaat uit slagaders. Drie plaatsen in de bloedvaten van dit wondernet worden met de letters P, Q en R aangegeven. De samenstelling van het bloed op deze plaatsen wordt met elkaar vergeleken. Welke letter geeft de plaats aan waar de hoeveelheid van de voedingsstof glucose in het bloed het laagst is?
A
Letter P.
B
Letter Q
C
Letter R
Slide 4 - Quiz
In de tekening hiernaast zie je een stukje van de bloedsomloop met de drie typen bloedvaten.
Hoe heten de bloedvaten 1, 2 en 3?
1.
2.
3.
Ader
Slagader
Haarvaten
Slide 5 - Drag question
In de afbeelding zie je het hart met enkele bloedvaten.
Sleep de bloedvaten naar de juiste namen.
Kransslagader
Bovenste holle ader
Aorta
Longslagader
Longader
Slide 6 - Drag question
Hoe noem je vloeistof in het lymfevatenstelsel?
A
cytoplasma
B
lymfe
C
bloedplasma
D
weefselvloeistof
Slide 7 - Quiz
Wat is de functie van het lymfevatenstelsel?
A
Het lymfevatenstelsel transporteert zuurstof naar de cellen en voert afvalstoffen af.
B
Het lymfevatenstelsel voert lymfe terug naar het bloed en controleert lymfe op ziekteverwekkers en ongewenste stoffen.
C
Het lymfevatenstelsel helpt bij de spijsvertering en absorbeert voedingsstoffen.
D
Het lymfevatenstelsel pompt bloed door het lichaam en voorziet weefsels van voedingsstoffen.
Slide 8 - Quiz
Leerdoelen
13.6.1 Je kunt beschrijven hoe antistoffen bescherming bieden tegen infecties en op welke manieren immuniteit kan ontstaan.
13.6.2 Je kunt omschrijven hoe stoffen een allergische reactie kunnen veroorzaken.
Gelukkig word je niet zomaar ziek van allerlei stoffen en ziekteverwekkers. Je lichaam verdedigt zich daartegen.
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Video
Infectie
Stoffen die niet in je lichaam thuishoren noem je lichaamsvreemde stoffen
Als het ziekteverwekkers toch lukt om je lichaam binnen te komen, heb je een infectie.
Ziekteverwekkers zijn vaak virussen, bacteriën en/of schimmels
Slide 11 - Slide
tegen een infectie:
Opperhuid/hoornlaag
Slijmvliezen
Maagsap
van een infectie:
Koorts
Medicijnen bv. antibiotica
Witte bloedcellen
Antistoffen
Bescherming
Bestrijden
Slide 12 - Slide
Afweer tegen ziekteverwekkers
Algemene afweer: beschermt tegen binnendringers van ziekteverwekkers.
Specifieke afweer: één antistof tegen één ziekteverwekker.
Slide 13 - Slide
Algemene afweer
Opperhuid
Talg
Slijmvlies in de luchtwegen
Darmwand
Maagsap
Witte bloedcellen maken ziekte verwekkers onschadelijk
Slide 14 - Slide
Specifieke afweer
Elke ziekteverwekker heeft eigen specifieke antigenen aan de buitenkant.
Dus één type antistof kan zich eraan hechten.
Er zijn veel verschillende antistoffen nodig.
Als je met een ziekte besmet bent geweest kun je in het bloed de desbetreffende antistoffen vinden.
Slide 15 - Slide
Antistoffen/specifieke afweer
Antigenen: eiwitten aan de buitenkant van de ziekteverwekker.
Afweersysteem herkent het eiwit als lichaamsvreemd.
Witte bloedcellen maken antistof (tegen de ziekteverwekker)
Antistoffen plakken aan de antigenen van de ziekteverwekker.
Ziekteverwekker wordt hierdoor onschadelijk
Het duurt even voordat er voldoende antistof is gemaakt door de witte bloedcellen. Daardoor ben je vaak eerst wel ziek.
Slide 16 - Slide
Afweer wordt onderscheiden in algemene afweer en specifieke afweer. Wat wordt bedoeld met algemene afweer?
A
Opruimen van micro-organismen
B
Maken van antistoffen
Slide 17 - Quiz
Van welk type bescherming is er sprake bij bescherming door maagzuur?
A
Algemene afweer
B
Specifieke afweer
C
Natuurlijke immuniteit
D
Actieve immunisatie
Slide 18 - Quiz
Immuniteit: als in je bloed antistoffen aanwezig zijn tegen de ziekteverwekker
Slide 19 - Slide
natuurlijke immuniteit
kunstmatige immuniteit
Slide 20 - Slide
Natuurlijke immuniteit
Iemand is ziek geweest en heeft daardoor antistoffen tegen deze ziekte in zijn bloed.
Slide 21 - Slide
Kunstmatige immuniteit (vaccinatie)
Kinderen krijgen bijvoorbeeld in hun eerste levensjaar een DKTP-prik. Vaccinatie tegen Difterie, Kinkhoest, Tetanus en Polio)
Slide 22 - Slide
Actieve en passieve immuniteit
Actieve immunisatie: als de persoon zelf de antigenen maakt.
Passieve immunisatie: als je antistoffen kant en klaar toegediend krijgt: ingespoten krijgt (serum) of via moedermelk.
Slide 23 - Slide
Natuurlijk actieve immuniteit
Natuurlijk passieve immuniteit
Kunstmatig passieve immuniteit
Kunstmatig actieve immuniteit
Slide 24 - Slide
Als je een vaccin krijgt is sprake van?
A
Natuurlijke actieve immuniteit
B
Natuurlijke passieve immuniteit
C
Kunstmatige actieve immuniteit
D
Kunstmatige passieve immuniteit
Slide 25 - Quiz
Na een griep ben je beter geworden.
A
actieve natuurlijke immuniteit
B
actieve kunstmatige immuniteit
C
passieve natuurlijke immuniteit
D
passieve kunstmatige immuniteit
Slide 26 - Quiz
Je bent gebeten door een slang. Je krijgt antigif. Hoe noemen we dit?
A
Kunstmatige passieve immuniteit
B
Kunstmatige actieve immuniteit.
C
Natuurlijke passieve immuniteit
D
Natuurlijke actieve immuniteit
Slide 27 - Quiz
Allergie
afweersysteem reageert sterk op een bepaalde stof
hooikoorts = allergie
allergische reactie voor stuifmeelkorrels
allergisch zijn voor bv:
huisstofmijt, dieren, stoffen van voedsel en make-up
Slide 28 - Slide
Hooikoorts
hooikoorts:
Overgevoeligheid voor stuifmeel.
Hierdoor ontstaat een branderig of jeukend gevoel in neus, keel en ogen
Slide 29 - Slide
Transplantatie: vervangen van aangetast weefsel of orgaan
Kans op afstotingsreactie (antigenen)
Internationaal registratiesysteem
Afstotingsremmers
Slide 30 - Slide
Bloedtransfusie
Rode bloedcellen: hemoglobine en ijzer
Bloedplasma: stollingseiwitten en antistoffen
Bloedplaatjes: leukemie
Slide 31 - Slide
Bloedgroepen
ABO-systeem
A
B
AB = universele ontvanger
0 = universele donor
Hemolyse: samenklonteren RBC
Slide 32 - Slide
Bloedgroepbepaling
Slide 33 - Slide
Bloedgroepen
Resusfactor
Resuspositief bloed (Rh+)
Resusnegatief bloed (Rh-): antiresus = hemolyse
Resuskindje (Rh- moeder en Rh+ kindje)
Slide 34 - Slide
Resusziekte
Slide 35 - Slide
Samenvatting
A kan geen B of AB ontvangen, wel A of 0
B kan geen A of AB ontvangen, wel B of 0
AB kan alles ontvangen = universele ontvanger
0 kan alleen 0 ontvangen
Dus is 0 de universele donor
- kan geen + ontvangen, wel -
+ kan wel - ontvangen, wel +
Slide 36 - Slide
biologiepagina.nl
Slide 37 - Link
Seksueel overdraagbare aandoeningen
Besmettelijke infectieziekten die je door seks kunt krijgen
Vaginaal
Anaal
Oraal
Hepatitis B, syfilis en hiv
Bloed
Moeder op kind (zwangerschap/borstvoeding)
Schaamluis en genitale wratten
Kleding
Lakens
Handdoeken
NIET VIA wc-bril, glas, deurknop, etc..
Slide 38 - Slide
Slide 39 - Slide
Wat is (biologisch gezien) "interessant"?
Virus: aids, genitale wratten, hepatitis B en herpes genitalis
Bacterie: chlamydia, gonorroe, syfilis
Schimmel: candida
Insect: schaamluis
Slide 40 - Slide
Wat is (biologisch gezien) "interessant"?
Aids -> dood
Chlamydia en gonorroe -> onvruchtbaarheid vrouwen
Hepatitis B -> ontstoken lever/chronisch ziek
Syfilis -> aantasting hersenen
Slide 41 - Slide
Aids
Je kunt er nog niet van genezen
Wel HIV-remmers
Seropositief: HIV(irus) in je bloed
Via onveilige seks, drugsnaalden, zwangerschap/borstvoeding, bloedtransfusie
Maakt witte bloedcellen kapot
Witte bloedcellen: uitschakelen ziekteverwekkers
Dus; je afweer werkt niet goed meer
Slide 42 - Slide
Stap voor stap
Slide 43 - Slide
36.000.000 mensen; vooral in arme landen
Slide 44 - Slide
Baarmoederhals-kanker
HPV(irus)
> 100 verschillende typen
> 10 typen kunnen kanker veroozaken
80% raakt besmet (condoom beschermt niet goed)
Vaak geen symptomen, maar HPV kan in lichaam blijven zitten
Incubatietijd van 15 jaar
Inenting: lichaam herkent virus en ruimt deze meteen op