3.1 Wat zijn de kosten? deel 2

H3 Ben jij ondernemend?


§ 3.1 Wat zijn de kosten? deel 2
§ 3.2 Wat levert het op?
§ 3.3 Vraag en aanbod
§ 3.4 Macht op de markt?
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

H3 Ben jij ondernemend?


§ 3.1 Wat zijn de kosten? deel 2
§ 3.2 Wat levert het op?
§ 3.3 Vraag en aanbod
§ 3.4 Macht op de markt?

Slide 1 - Slide

Huiswerk: vragen? Opgave 6 + 7.

In deze les leer je:
- hoe je de kostprijs van een product berekent;
- hoe je de consumentenprijs berekent. 
GOAL!

Slide 2 - Slide

Opgave 6 (blz. 75)
Afschrijving = 
                  (aanschafprijs - restwaarde) ÷ aantal gebruiksjaren 
                
    
     
 
                            




 
 


Slide 3 - Slide

Opgave 6 (blz. 75)
Afschrijving = 
                  (aanschafprijs - restwaarde) ÷ aantal gebruiksjaren 
                  (€ 160.000 - € 31.000) ÷ 6 = € 21.500 per jaar

b  

    
     
 
                            




 
 


Slide 4 - Slide

Opgave 6 (blz. 75)
Afschrijving = 
                  (aanschafprijs - restwaarde) ÷ aantal gebruiksjaren 
                  (€ 160.000 - € 31.000) ÷ 6 = € 21.500 per jaar

b  Afschrijvingskosten per km = afschrijvingskn. ÷ aantal km
     € 21.500 ÷ 125.000 = € 0,17 per kilometer

    
     
 
                            




 
 


Slide 5 - Slide

Opgave 6 (blz. 75)
Onderhoudskosten: variabele kosten; naarmate je meer rijdt, 
    stijgen deze kosten, bijv. sneller slijtage van de banden.

    (Afschrijvingskosten: vaste kosten; deze veranderen niet als 
     je meer of minder gaat rijden.)
                
    
     
 
                            




 
 


Slide 6 - Slide

Opgave 7 (blz. 76)

Slide 7 - Slide

Opgave 7 (blz. 76)
De besparing per jaar: 125.000 × € 0,20 = € 25.000

 (€ 160.000 ─ € 31.000) ÷ € 25.000 = 5,16 --> dus: 6 jaar

    
     
 
                            




 
 


Slide 8 - Slide

Huiswerk: vragen? Opgave 6 + 7.

In deze les leer je:
- hoe je de kostprijs van een product berekent;
- hoe je de consumentenprijs berekent. 
GOAL!

Slide 9 - Slide

Kostprijs per product =
(vaste kosten + variabele kosten) ÷ aantal producten
Voorbeeld:

Slide 10 - Slide

Kostprijs per product =
(vaste kosten + variabele kosten) ÷ aantal producten
Voorbeeld: In een broodfabriek worden 305.000 broden per jaar gebakken. De variabele kosten zijn € 423.000 en de vaste kosten zijn € 344.000. Bereken de kostprijs.
(344000 + 423000) : 305000 = € 2,51

Slide 11 - Slide

Hoe komt het dat de kostprijs van 
een product daalt, 
als de totale productie toeneemt?
onjuist
A
 omdat de variabele kosten dan verdeeld  
 worden over meer producten
juist
B
 omdat de vaste kosten dan verdeeld  
 worden over meer producten
Wat is juist? 
A of B.

Slide 12 - Slide

Van kostprijs naar verkoopprijs naar consumentenprijs
    Inkoopprijs (of kostprijs)
    Brutowinstopslag
+ -----------------------------------
    Verkoopprijs
    BTW
+ -----------------------------------
    Consumentenprijs
volgende slide: video 2
de verkoper hanteert een brutowinstmarge, bijv. 40% van de inkoopprijs
9% of 21% van de verkoopprijs

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Link



    inkoopprijs               100%
    brutowinstmarge     30%
+ ------------------------------------------
    verkoopprijs             130%





    100%    verkoopprijs
       21%    btw
  ------------------------------------------ +
     121%    consumentenprijs
Let op:

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Aan het werk
Maken: § 3.1
opg. 8, 9 en 10 (blz. 76)
Zelf nakijken via Magister ELO Studiewijzers
                        deel
  opg. 8b:  ----------- x 100
                    geheel 

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Slide 19 - Video

Slide 20 - Video